Exodus 17, Lukas 20, Job 35, 2 Korinthiërs 5
In deze fase van Jezus’ dienst zijn de spanningen tussen Hem en de autoriteiten acuut geworden. Sommige zijn duidelijk theologisch, andere hebben een pragmatische ondertoon en elementen van protectionisme. Elk onderdeel van Lukas 20 weerspiegelt iets van die toenemende spanning.
We zullen focussen op de gelijkenis van de pachters (20:9-19). Het verhaal wordt beter verstaanbaar voor ons Westers denken als we vermelden dat die ‘pachtende boeren’ in de cultuur van de eerste eeuw niet slechts werknemers waren (in de moderne betekenis), maar werkers die verbonden waren met een volledige sociale structuur. Ze waren de eigenaar van de wijngaard niet alleen een percentage van de opbrengst verschuldigd, maar ook respectvolle trouw. Hoe ze de slaven behandelden die hij stuurde, was niet alleen hard en hebzuchtig, maar ook beschamend. Dat hij zijn zoon stuurde zou niet gezien worden als een dwaasheid van zijn kant: het zou eenvoudigweg ondenkbaar zijn dat ze hem zouden vermoorden. Maar in het verhaal dat Jezus vertelt is dit precies wat ze doen: ze vermoorden hem en hopen ergens dat het land dan van hen zal worden nu de rechtmatige erfgenaam dood is.
Wat zal de eigenaar dan doen? Jezus beantwoordt zijn eigen vraag: ‘Hij zal komen en die pachters ombrengen en de wijngaard aan anderen geven’ (20:16). De mensen begrijpen de betekenis van de gelijkenis. De hoofdlijnen zijn duidelijk: God was de eigenaar van de wijngaard, de pachters waren Israël, de door de boeren verworpen slaven waren de profeten, en uiteindelijk zendt God zijn ‘zoon’ (zonder twijfel voor hen een lichtelijk onduidelijke categorie) – en het resultaat is dat het land en de voorspoed waar de eigenaar voor zorgde van hen worden afgenomen en aan anderen gegeven. Geen wonder dat ze uitroepen: ‘Dat nooit!’
Dit was precies het antwoord dat Jezus van hen verwachtte. Hij had hen er naartoe geleid. Maar nu keek Hij hen indringend aan en citeert de Schrift om te bewijzen dat dit precies is hoe de zaken zullen uitdraaien, precies hoe de zaken ook moeten uitdraaien. Want zegt de Schrift niet: ‘De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden’ (20:17; Ps. 118:22)?
Die ‘steen’ wint het uiteindelijk: ieder, die op die steen valt, zal verpletterd worden; en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen. Maar feit is dat de steen aanvankelijk wordt verworpen door de bouwlieden.
Ongetwijfeld begrepen Jezus’ toehoorders niet alle vertakkingen uit deze gelijkenis. Maar de schriftgeleerden en oversten begrepen genoeg om te weten dat ze er zelf niet al te mooi in figureerden: zij moeten gezien worden als deel uitmakend van de mensen die de profeten slaan en uiteindelijk Gods Zoon verwerpen.
Politiek gezien is dit een volgende stap naar het kruis; theologisch gezien leert Jezus zijn volgelingen welk soort Messias Hij is, en hoe zijn dood al even onvermijdelijk is als de profetieën in de Schrift die hem voorzegden.
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.