indekerk

Exodus 16 – Wie dient wie?

Exodus 16, Lukas 19, Job 34, 2 Korinthiërs 4

De slotverzen van Exodus 15 zijn een voorbode voor wat komen gaat. Ondanks de miraculeuze tussenkomsten van God die hun vlucht uit Egypte kenmerkten, vertrouwt het volk Hem niet echt; de eerste weerstand  roept meteen gezeur en klachten op.

In Exodus 16 gaat het verhaal verder en het toont dat dit gemopper op verschillende niveaus verbonden is met openlijke opstand tegen de levende God.

We moeten ons niet inbeelden dat de Israëlieten niet hongerig waren, natuurlijk waren ze dat. De vraag is wat ze eraan deden. Ze hadden zich in gebed tot God kunnen wenden en Hem vragen om in al hun behoeften te voorzien. Hij had immers zo duidelijk ingegrepen bij hun bevrijding, zou Hij dan ook niet voor hen kunnen zorgen? Maar in plaats daarvan romantiseren ze op sarcastische wijze hun ervaring van slavernij (!) in Egypte (16:3) en morren ze tegen Mozes en Aäron (16:2).

Mozes zal wellicht de pest in hebben gehad bij die loutere ondankbaarheid van het volk. Wijs genoeg herkent hij de werkelijke focus en de boosheid ervan. Hoewel ze morren tegen Mozes en Aäron is hun werkelijke klacht gericht tegen God zelf (16:7-8): ‘Niet tegen ons was uw gemor, maar tegen de HERE’.

In dit alles is de Heer nog steeds verdraagzaam. Zoals Hij het bittere water van Marah in zoetheid veranderde (15:22-26), zo voorziet Hij hen nu van vlees in de vorm van de kwakkels, en van manna. Dit ronduit wonderbaarlijke voorzien verzadigt niet slechts hun behoefte, maar wordt geschonken met een doel: ‘zult gij de heerlijkheid des HEREN zien’ (16:7) en ‘gij zult weten, dat Ik, de HERE, uw God ben’ (16:12). Verder zegt de Heer: ‘opdat Ik het op de proef stelle, of het al dan niet wandelt naar mijn wet’ (16:4).

Jammer genoeg zijn er niet weinigen in de gemeenschap die zwaar door de mand vallen bij de test. Ze proberen manna te hamsteren wanneer hen werd opgedragen dit niet te doen; ze proberen manna te verzamelen op de Sabbat, wanneer er geen werd voorzien. Mozes is ronduit kwaad op hen (16:20); de Heer zelf hekelt deze chronische ongehoorzaamheid (16:28).

Waarom zouden mensen die getuige waren van een zo spectaculaire tentoonspreiding van de genade en kracht van God, zo makkelijk verglijden in gemopper en geklaag en zo genadeloos vervallen in onbezielde ongehoorzaamheid?

Het antwoord ligt in het feit dat velen van hen God zien als bestaand om hen te dienen. Hij diende hen in de Exodus, de uittocht; Hij diende hen toen Hij hen voorzag van zuiver water. Nu moet Hij niet slechts hun behoeften dienen, maar ook hun lusten. Anders zijn ze volkomen bereid om Hem te verlaten.

Terwijl Mozes tegenover Farao benadrukte dat het volk zich in de woestijn moest terugtrekken om God te dienen en te aanbidden, denkt het volk zelf dat God bestaat om hen te dienen. De fundamentele vraag is: ‘Wie is de ware God?’ Gelovigen onder het nieuwe verbond staan voor dezelfde keuze (1 Kor. 10:10).

[hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn