Richteren 18, Handelingen 22, Jeremia 32, Psalmen 1-2
Misschien dat een onschuldige lezer nog kon hopen dat de lectuur van gisteren (Richteren 17) niet meer was dan een kleine misstap onder het volk van God. De lectuur voor vandaag (Richteren 18) drukt die hoop de kop in: een volledige stam van Israël raakt het spoor bijster, en ongetwijfeld anderen met hen.
De historische setting is nog altijd vroeg genoeg in de geschiedenis, om te zien dat niet alle stammen het volledige land veroverd hebben dat voor hen bestemd was. Dit is zeker waar voor de stam Dan (18:1). Zo komt het dat de Danieten vijf soldaten uitsturen om het gebied te verkennen, en toevallig komen ze voorbij het huis van Micha. Daar vinden ze de jonge Leviet, en ofwel herkennen ze hem uit een of andere vroegere ontmoeting, of anders herkennen ze hem voor wat hij is, mogelijk door hem te horen bidden of studeren (wat vaak luidop werd gedaan).
Ze willen van hem vernemen of hun trip succesvol zal zijn. Het is mogelijk dat de ‘efod’ die Micha maakte (Richt. 17:5) iets behelsde als de Urim en Tummim, waarmee dan schijnbaar de wil van de Heer werd gezocht. In elk geval stelt hij hen gerust en zij vervolgen hun weg. De soldaten bespioneren de stad Laïs, die geen deel uitmaakte van het land dat hen was toegewezen. Maar het lijkt wel een makkelijk en aantrekkelijk doel, en dit is ook wat ze rapporteren.
Wanneer zeshonderd gewapende Danieten terugkeren, onderbreken ze hun militaire raid om er vandoor te gaan met al Micha’s huisgoden, dan nog niet gesproken over de jonge Levietische priester en de efod, want ze denken duidelijk dat dit een manier is om ‘geluk’ te brengen of minstens richting te vinden voor hun onderneming.
De Leviet zelf is in zijn nopjes: voor hem voelt dit als een promotie (18:20). Maar kan een ‘gekochte’ geestelijke ooit een profetisch getuigenis uitoefenen? Wanneer hij en zijn mannen de oorlogsbende inhalen, klinkt Micha ronduit pathetisch ‘Mijn god, die ik gemaakt heb, en ook de priester hebt gij meegenomen, en zijt weggegaan. Wat rest mij nu nog? Waarom zegt gij dan tot mij: Wat is er?‘ (18:24). Hij ziet de ironie van zijn eigen uitspraak niet, de loutere zinloosheid zoveel belang te hechten aan goden die je zelf gemaakt hebt.
De Danieten dreigen ermee Micha en zijn huishouden uit te roeien, en dat sluit de zaak af. Macht regeert het land, niet gerechtigheid of integriteit. De Danieten nemen Laïs in, en vallen daarmee een volk aan ‘dat vreedzaam en gerust leefde’ (18:27), en ze hernoemen de plaats in ‘Dan’. Daar installeren ze hun afgoden, en de jonge Leviet, nu geïdentificeerd als een directe afstammeling van Mozes (18:30), fungeert als de priester van de stam, en hij geeft die erfenis ook door aan zijn zonen, zelfs terwijl de tabernakel zich nog altijd in zijn rechtmatige plaats in Siloh bevindt (18:30-31).
De niveaus van verbondstrouw in de religieuze sfeer worden vermenigvuldigd door toegenomen geweld, zelfzucht van de stammen, persoonlijke zucht naar macht, ondankbaarheid, wrede bedreigingen en groot bijgeloof. Het is niet ongewoon voor deze zonden dat ze samen groeien.
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.