indekerk

Richteren 17 – ‘Ieder deed wat goed was in zijn ogen’

Richteren 17, Handelingen 21, Jeremia 30-31, Markus 16

De tekenen van morele, spirituele en intellectuele neergang in Israël gedurende de tijd van de Richters worden nu talrijker. Sommige ervan zijn duidelijk, andere meer subtiel. Hoewel Richteren 17 een kort hoofdstuk is, vind je er een overvloed aan dergelijke tekenen.

  1. Een volwassen man met de naam Micha heeft blijkbaar elfhonderd zilverstukken gestolen van zijn moeder. Dat zegt niet veel goeds over de gezinsrelaties – hoewel het natuurlijk maar om één gebeurtenis gaat. Hij belijdt de misdaad aan zijn moeder (17:2). Te oordelen aan zijn opmerkingen wordt hij minder gedreven door liefde voor zijn moeder of door een bewustzijn van zonde, dan door bijgelovige vrees omdat zijn moeder een vloek uitgesproken heeft over de dief, die haar tot op dit ogenblik nog onbekend was.
  2. Micha’s moeder antwoordt hem met een vroom woord: ‘Gezegend zij mijn zoon door de HERE  [d.i. Yahweh]’ – wat toont dat er nog altijd een sterk bewustzijn is van de verbondsgod die hen uit Egypte leidde, of toch ten minste een herinnering aan zijn naam. Maar heel snel krijg je als lezer door dat alleen de buitenkant van verbondstrouw rest. Syncretisme heeft de overhand gekregen. Dankbaar voor het geld dat ze terugkreeg, geeft ze het terug aan haar zoon, terwijl ze het ernstig heiligt ‘aan de HERE [Yahweh]’, met als doel ‘er een gesneden en gegoten beeld van te maken’ (17:3), wat natuurlijk herhaaldelijk verboden was in het verbond van de Sinaï.
  3. Hij geeft het zilver meteen terug aan zijn moeder voor dit doel. Zij geeft tweehonderd zilverstukken aan een zilversmid (wat haar nog negenhonderd zilverstukken overlaat, ondanks het bedrag dat ze had ‘geheiligd’) om er een afgod mee te maken. Hebzucht triomfeert zelfs over afgoderij. De kleine afgod wordt dan in Micha’s huis geplaatst, als geluksbrenger en als herinnering aan een herstelde familierelatie na een diefstal, misschien zelfs als iets om de vloek af te houden die door de moeder was uitgesproken (17:4).
  4. Micha’s religieuze syncretisme gaat nog dieper. Hij heeft zijn eigen godshuis, en installeert er een van zijn zonen als privépriester om er gebeden en offeranden te brengen, en hij maakt een priesterkostuum voor hem (de efod, 17:5). De overtredingen worden talrijker. Onder het verbond mocht er normaal gezien maar één ‘godshuis’ zijn – op dit punt de tabernakel – en alleen Levieten konden functioneren als priester.
  5. Er zijn nog genoeg van deze voorschriften bekend, zodat wanneer Micha een jonge Leviet ontmoet die op doorreis is, hij die inhuurt als ‘privépriester’ (!). Micha is ervan overtuigd dat dit zal verzekeren dat de Here goed voor hem zal zijn (17:13). De verbondsgodsdienst heeft veel van zijn structuur verloren en al zijn discipline en gehoorzaamheid. Het is een droevige puinhoop van afgodisch bijgeloof.

Voor het eerst lezen we de woorden: ‘In die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen’ (17:6).

[hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn