Numeri 8, Psalm 44, Hooglied 6, Hebreeën 6
Voor ze hun taak voor het eerst opnamen, werden de Levieten apart gezet door een ritueel dat God zelf instelde ‘om hen te reinigen’ (Num. 8:5-14). We staan hier niet stil bij de details, maar zullen nadenken over de theologische redenering die God geeft voor deze ordening van zaken.
Een deel ervan hebben we al eerder gehoord: dit is bij wijze van herhaling. God zelf geeft aan: ‘Ik heb hen voor Mij genomen’ (8:16), d.w.z. hij koos de Levieten ‘uit het midden van de Israëlieten’ (8:6) om in het bijzonder voor Hem te zijn, ‘in de plaats van alles wat het eerst uit de moederschoot voortkomt, van alle eerstgeborenen onder de Israëlieten’ (8:16). De motivering wordt herhaald: dit stamt uit de uittocht, van het eerste pascha, toen de eerstgeborenen van de Egyptenaren omkwamen, maar niet de eerstgeboren zonen van Israël (8:17-18).
Maar nu wordt een nieuw element geïntroduceerd. God heeft de Levieten ‘genomen’ om op bijzondere wijze van Hem te zijn, en nadat Hij hen zo ‘nam’, heeft Hij hen ook ‘gegeven’ als ‘geschonkenen’ aan Aäron en zijn zonen, de hogepriesters, ‘om de dienst der Israëlieten bij de tent der samenkomst te verrichten, en om verzoening te doen over de Israëlieten, opdat er geen plaag zij onder de Israëlieten, wanneer de Israëlieten tot het heilige zouden naderen’ (8:19). Dus heeft God hen ‘genomen’ en dan ‘gegeven’ aan zijn volk.
Formeel gezien heeft God hen natuurlijk ‘gegeven’ aan Aäron en zijn zonen, maar aangezien het werk dat de Levieten verrichten bedoeld is voor het welzijn van geheel Israël, kun je stellen dat God de Levieten op een bepaalde manier aan het hele volk schonk. Het patroon wordt 10 hoofdstukken verder opnieuw uiteengezet (Num. 18:5-7). God zegt aan Aäron: ‘Zie, Ik zelf heb uw broederen, de Levieten, uit de Israëlieten genomen als een geschenk voor u’ (18:6).
De nieuwtestamentische parallel die hier het dichtst bij aanleunt vind je in Efeziërs 4. Door zijn dood en opstanding, zo staat er over Jezus Christus, voerde Hij ‘krijgsgevangenen mede, gaven gaf Hij aan de mensen’ (Ef. 4:8).
De woorden worden zichtbaar geciteerd uit Psalm 68:19, waar de Hebreeuwse tekst zegt dat God gaven in ontvangst nam onder de mensen. Maar er is terecht geargumenteerd dat Psalm 68 thema’s veronderstelt zoals die in Numeri 8 en 18, en dat Paulus in elk geval zowel Numeri als Psalm 68 samenbrengt om een punt te maken. Onder het nieuwe verbond heeft Christus Jezus ons gevangen, en aan ieder van ons (Ef. 4:7) heeft Hij genade toebedeeld en ons dan terug over de kerk uitgegoten als zijn ‘gaven aan de mensen’ (Ef. 4:8).
Dit is hoe we van onszelf moeten denken. We zijn Christus’ gevangenen, genomen uit het ras van opstandige beelddragers en nu uitgegoten als Gods geschenken, Gods ‘gaven aan de mensen’. Dit voegt aan onze gehele dienst een onvoorstelbare waardigheid toe.
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.