Numeri 7, Psalmen 42-43, Hooglied 5, Hebreeën 5
Miljoenen hebben de woorden als een refrein gezongen. Miljoenen hebben er over nagedacht in hun eigen tijd van Bijbellezen: ‘Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God’ (Ps. 42:2).
Het is een beeld dat bijblijft. Je stelt je de reebok voor of de hinde, die het bosgebied verlaat in het halve licht van de invallende duisternis, om de dorst te lessen van een hete dag in de koele waters van een kristalheldere stroom. Wanneer christenen het beeld op zichzelf hebben toegepast, dan hebben ze een overvloed aan verschillende persoonlijke omstandigheden opgeroepen: semi-mystieke verlangens naar een gevoel van het transcendente, moedige Godgerichtheid die in het oog springt bij de culturele oppositie, een eenzaam verlangen voor een gevoel van Gods tegenwoordigheid wanneer de hemel als koper lijkt, een rustige voldaanheid over onze eigen religieuze ervaring, en zo meer.
Maar wat ook de mogelijke toepassingen van dit pakkende beeld, de situatie van de hinde – en van de psalmist ook, zoals we zullen zien – zit vol enorme stress. De hinde nadert de stroom niet voorzichtig voor de gewone voorziening van verfrissing; ze smacht naar water.
De berijmde psalm voegt de woorden toe ‘der jacht ontkomen’; maar daar is geen aanwijzing voor vermeld, en de toepassing die de psalmist maakt zou minder goed in te passen zijn dan bij een andere mogelijkheid. De psalmist denkt aan een hinde die smacht naar de verfrissende waterstromen gedurende een periode van droogte en honger (zoals in Joël 1:20).
Op dezelfde manier is hij hongerig naar de Heer, uitgehongerd voor de tegenwoordigheid van God, en in het bijzonder hongerig om terug in Jeruzalem te zijn en er te genieten van de aanbidding in de tempel ‘hoe ik optrok in de dichte drom, voor hen uit schreed naar Gods huis, bij jubelklank en lofgezang – een feestvierende menigte’ (42:5). In plaats daarvan voelt hij zich ‘neergebogen’ (42:6) omdat hij zich ver weg in de Jordaanvallei bevindt, ergens in de buurt van de hoogten van Hermon, in het verre noorden van het land.
Hier wordt de psalmist geconfronteerd met vijanden die hem beschimpen, in belangrijke mate op het vlak van zijn geloof. Ze hekelen hem de hele dag: ‘Waar is uw God?’ (42:11). Het enige dat de psalmist uiteindelijk kan voldoening schenken, is niet Jeruzalem en de tempel, maar God zelf. Waar hij zich ook bevindt, kan de psalmist nog verklaren ‘Des daags zal de HERE zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God mijns levens’ (42:9).
Dus bemoedigt hij zichzelf met deze overdenkingen: ‘Wat buigt gij u neder, o mijn ziel,
en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God!’ (42:12).
Zing het refrein, herhaal de oude lijnen. En haal er vertroosting uit wanneer je vecht tegen de donkere moerassen van wanhoop en God ver weg lijkt.
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.