indekerk

Startpagina Indekerk

Numeri 6 – De Nazireeërgelofte blijft actueel

 Numeri 6, Psalmen 40-41, Hooglied 4, Hebreeën 4

De Nazireeërgelofte (Num. 6) kan afgelegd worden door gelijk welke man of vrouw (d.w.z. niet alleen door de Leviet) en was volkomen vrijwillig. Normaal gezien werd ze afgelegd voor een langere tijdsperiode en culmineerde ze in bepaalde voorgeschreven offergaven en offeranden (6:13-21).

De gelofte zelf was bedoeld om iemand apart te zetten voor de Heer (6:2, 5:8), een soort vrijwillige zelfopoffering. Misschien werd ze ook gekenmerkt door speciale dienst of meditatie, maar dat was niet de formele, waarneembare kant van de Nazireeërgelofte.

De Nazireeër moest zijn of haar gelofte duidelijk maken door drie onthoudingen. (1) Voor de duur van de gelofte mochten zijn of haar haren niet geknipt worden. Dit was in die mate een teken van de afzondering van de persoon voor God dat, wanneer de gelofte afliep, het haar dat gegroeid was tijdens de periode van de gelofte, diende afgeknipt te worden en verbrand in het vredeoffer (6:18). (2) De Nazireeër moest alle contact mijden met dode lichamen. Dit kon echt hard zijn, bijvoorbeeld in het geval een familielid stierf in de periode van de gelofte. Wat indien iemand plots overleed in de aanwezigheid van een Nazireeër? Dan moest deze niet te vermijden verontreiniging, die kon beschouwd worden als het verontreinigen van het haar dat hij had toegewijd (6:9), weggedaan worden via ritueel en offer. Het behelsde ook het afscheren van het verontreinigde haar (6:9-12). (3) Daarbovenop moest de Nazireeër zich onthouden van alle alcohol tot de periode van zijn gelofte ten einde was (6:3, 20). Ook dit betekende wel een opoffering, aangezien wijn een gebruikelijke drank was, niet in het minst tijdens de grote feesttijden. (Het was de gewoonte de wijn te ‘versnijden’ met water, van drie delen water op één deel wijn, tot tien delen water voor één deel wijn, wat het ongeveer de sterkte van bier gaf.)

De symboliek is betrekkelijk helder. (1) Wat heilig is komt uitsluitend de Heer toe, ook in zijn gebruik (zoals het wasvat of de efod). Het symbool was het haar, gewijd aan de Heer en daarom niet geknipt tot het werd geofferd in de offergave. (2) Wat heilig is komt de levende God toe, het behoort niet tot de invloedsfeer van dood en verderf,  die voortkomen uit de verschrikking van de zonde. Dus moesten de Nazireeërs alle contact vermijden met doden. (3) Wat heilig is vindt zijn doel en vreugde in God. Het heeft geen nood aan de kunstmatige ‘hoogte’ van alcohol; nog minder wil het door iets of iemand anders gestuurd worden dan God zelf.

Dus hoe zullen ook leden van het nieuwe verbond, in hun roeping tot heiligheid, zichzelf dan niet helemaal toewijden aan God, en alle dingen vermijden die tot de invloedsfeer van de dood horen, en niets of niemand tot slaaf zijn behalve Jezus?

[hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn