indekerk

Numeri 5 – ‘Mijn levensduur is als niets voor U’

Numeri 5, Psalm 39, Hooglied 3, Hebreeën 3

Zelfdiscipline is normaal gezien een goede zaak. Want christenen geloven inderdaad dat God hen een geest gaf ‘van kracht, van liefde en van bezonnenheid’ (2 Tim. 1:7). Maar bepaalde vormen van zelfdiscipline zijn te vermijden, zelfs gevaarlijk.

Zo geloofden de Stoïcijnen in de dagen van de apostel Paulus bijvoorbeeld dat het wijsheid was als je in harmonie leefde met hoe dingen in de wereld waren, en dat dit in staat stelde om te leven los van de ‘begeertes’, volledig overeenkomstig de rede.   

Gemotiveerd door hoge morele principes beroemden ze zich erop dat ze boven de emoties stonden, boven de diepe persoonlijke toewijding die lijden met zich kan brengen. Tot op een bepaald punt kun je misschien wel dergelijk ‘stoïcisme’ bewonderen. Maar het staat ver af van de persoonlijke toewijding die het Evangelie beveelt, compleet met de kwetsbaarheid en het lijden die deel uitmaken van deze gevallen orde.

In feite is dat het probleem met het wereldbeeld van de Stoïcijnen: hun beeld van de wereld en wat er fout mee is, staat zo ver af van wat de Bijbel zegt dat het definieert wat goed is in termen die meer voortkomen uit een bepaald soort pantheïsme dan uit iets anders. Vanuit een christelijk perspectief kan je dus nooit de stoïcijnse zelfdiscipline als volledig goed beschouwen, zelfs al bewonder je er dan misschien wel een aspect van. Soms zelfdiscipline mensen ook opgeblazen en worden ze trots over de eigen vastbeslotenheid.

Een andere soort zelfdiscipline die je mag in vraag stellen komt voor in de openingsverzen van Psalm 39. David heeft zich voorgenomen om niet te spreken. Het is niet volledig duidelijk of zijn gedisciplineerde beslistheid om niets te zeggen, in het bijzonder in de aanwezigheid van de goddelozen (39:2), nu voortkomt uit angst dat hij zich anders bij hen zou voegen, of eerder uit angst dat als hij spreekt, hij dan misschien iets van zijn tong zou laten rollen dat in dergelijk gezelschap gevaarlijk zou kunnen zijn. Maar het kan ook eenvoudigweg uit een misplaatste overtuiging voortkomen dat het genoeg is om er het zwijgen toe te doen en hen geen steun te verlenen.

Maar het is niettemin duidelijk dat het een moreel voornemen was, op bepaalde manieren prijzenswaardig – en helemaal inadequaat. Want terwijl hij stil bleef, zei hij zelfs niets goeds meer (39:3). Op de een of andere manier probeerde hij de zonde te verslaan door gedisciplineerde stilte.

David leerde een betere manier. Hij spreekt – maar in zijn spreken richt hij zich tot God (39:5 e.v.). Hij is zich bewust van zijn beperkte levensduur, en concludeert dat we aan het eind niets hebben om naar uit te zien, behalve onze hoop te stellen in de Heer (39:7). Alleen God kan ons redden van onze overtredingen en ons in staat stellen om te ontsnappen aan de strikken van tegenstanders (39:9). Vastberaden stilte in het aangezicht van het geheimenis van de voorzienigheid is geen stap vooruit (39:10); het is een valse zelfdiscipline, eerder een lelijke daad van ongehoorzaamheid dan een blijmoedige onderwerping aan Gods ‘discipline’ (39:12).

 [hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn