indekerk

Numeri 26 – ‘Maar mijn gebed is tot U, HERE, ten tijde des welbehagens’

Numeri 26, Psalm 69, Jesaja 16, 1 Petrus 4

In zeker opzicht toont Psalm 69 David die zijn hart uitstort voor God, terwijl hij smeekt om hulp bij de buitengewone druk en tegenstanders waar hij voor staat. Misschien dat we niet alle omstandigheden kunnen reconstrueren die hier in poëtische vorm gepresenteerd worden, maar David werd zeker verraden door mensen die dicht bij hem stond, en zijn angst is tastbaar.

In een ander opzicht is deze psalm een rijk reservoir aan teksten die geciteerd of geparafraseerd worden door de schrijvers van het Nieuwe Testament: ‘Talrijker dan de haren van mijn hoofd zijn zij die mij zonder oorzaak haten’ (Ps. 69:5; zie Joh. 15:25); ‘Ik ben een vreemde geworden voor mijn broeders, een onbekende voor de zonen van mijn moeder’ (69:9; zie Joh. 7:5); ‘want de ijver voor uw huis heeft mij verteerd’ (69:10; zie Joh. 2:17); ‘de smaadwoorden van wie U smaden, kwamen op mij neder’ (69:10; zie Rom. 15:3); ‘Maar mijn gebed is tot U, HERE, ten tijde des welbehagens;

o God, antwoord mij naar uw grote goedertierenheid met uw trouwe hulp’ (69:14; vgl. Jes. 49:8; 2 Kor. 6:2); ‘Ja, zij gaven mij gif tot spijze, en lieten mij in mijn dorst azijn drinken’ (69:22; zie Mat. 27:48; Mk. 15:36; Lk. 23:36); ‘zij (…) lieten mij in mijn dorst azijn drinken’ (69:22; zie Mat. 27:34; Mk. 15:23; Joh. 19:28-30); ‘Hun kamp worde tot woestenij, in hun tenten zij geen bewoner’ (69:26; zie Mat. 23:38; Hd. 1:20); ‘Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd’ (69:29; vgl. Lk. 10:20).

Dit is een opmerkelijke psalm door de loutere concentratie van zulke citaten en allusies in één hoofdstuk. Natuurlijk zijn ze niet allemaal van dezelfde soort, en deze korte overdenking kan ze onmogelijk allemaal ontleden. Maar verschillende ervan vallen binnen een belangrijk patroon. Dit is een psalm geschreven door David. (Er is geen goede reden om te twijfelen aan deze toewijzing uit het opschrift). David is niet alleen maar het hoofd van het koningshuis dat uitloopt op de ‘grote David zijn grotere Zoon’ (zoals een liedschrijver het verwoordt), maar op diverse manieren wordt hij een model voor de koning die komen zal, een patroon voor Hem – een type, zo je wil.

Dit is de redenering van de Nieuwtestamentische schrijvers. Het is behoorlijk makkelijk om aan te tonen dat deze redenering goede gronden heeft. Hier is het genoeg om een glimp op te vangen van het resultaat. Als koning David minachting te verduren kreeg om Godswil (69:8) hoeveel te meer de ultieme Koning – die zeker ook met verwerping door zijn broeders te maken krijgt om Godswil (69:9). Als David ijverig is voor het huis van de Heer, hoe konden Jezus’ discipelen dan naast zijn ijver kijken bij zijn tempelreiniging en de uitspraken die ermee gepaard gaan (Joh. 2:17)? 

Jazeker, in de gedachten van de auteurs van het Nieuwe Testament zijn dergelijke passages verbonden met het thema van de ‘lijdende Dienstknecht’ dat opduikt in Jesaja 53 – en hier is het verbonden met koning David en zijn ultieme opvolger en Heer.

[hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn