indekerk

Startpagina Indekerk

Leviticus 20 – Vergeef mij, HEER, mijn grote schuld

Leviticus 20, Psalm 25, Prediker 3, 1 Timotheüs 5

Een van de verrassende kenmerken van Psalm 25 is de verscheidenheid aan noden waarvan David de Heer vraagt om ze te lenigen.

David verkeert in gevaar door zijn vijanden overmeesterd te worden en beschaamd te worden (Ps. 25:2). Hij wil Gods wegen en paden kennen en Gods waarheid leren (25:4-5). Hij smeekt God dat Hij de zonden van Davids jeugd niet zal gedenken (25:7); bovendien erkent hij dat er tijden zijn waarin zijn ongerechtigheid groot is en hij vergeving nodig heeft (25:11).

David belijdt dat hij eenzaam is en ellendig, heel angstig (25:16-17). Hij spreekt opnieuw over zijn ellende en moeite, alludeert nogmaals aan zijn zonden, en voelt zich bedreigd door het toenemend aantal vijanden die hem haten (25:18-19).

Bovendien is het – te oordelen naar het laatste vers (25:22) – goed mogelijk dat David erkende dat zijn eigen dieptepunten en falen een weerslag hadden op het welzijn van het volk dat hij als koning diende; dus strekt zijn gebed zich ook uit naar hen.

Het is natuurlijk belangrijk om na te denken over hoe de Heer zijn verbondsvolk genadig helpt op  zulke buitengewoon diverse manieren. Maar hier wil ik toch op iets wijzen dat een beetje anders is, namelijk hoe zovele van de euvels en crisissen die ons teisteren met elkaar verbonden zijn.

De verschillende manieren die David vermeldt zijn geen losse items op een lijst. Ze staan op verschillende manieren met elkaar in verband. Bijvoorbeeld wanneer David bidt dat zijn vijanden hem niet beschaamd zullen maken, erkent hij dat alleen God de uiteindelijke rechter is, zodat op het eind allen beschaamd zullen worden die ‘trouweloos handelen zonder oorzaak’ (25:3).

Maar dit betekent dat David zelf Gods wegen en Gods waarheid moet leren; ook zijn eigen zonden moeten vergeven worden. Hij moet zich nederig aan het verbond houden (25:9-10), terwijl hij de Here op gepaste wijze vreest (25:12, 14).

Omwille van de problemen waaronder hij leidt, is hij niet slechts verdrukt maar ook eenzaam (25:16) – angst op een bepaald terrein geeft zo vaak voeding aan een gevoel van wanhopige eenzaamheid, zelfs vervreemding.  Maar de uiteindelijke smeekbeden van de psalm verworden niet tot wentelen in zelfmedelijden, maar sommen de verbanden op die al gelegd werden: David heeft bevrijding nodig van zijn vijanden, vergeving van zijn zonden, verlossing uit zijn verdrukking, en persoonlijke integriteit en oprechtheid, alle verbonden met de bescherming van de Here God zelf.

Hier is een gezond zelfbewustzijn. Soms zijn onze gebeden voor verlossing zo gedrenkt in eigenliefde; soms erkennen we bij onze verzoeken voor gerechtigheid te weinig hoe endemisch of besmettelijk zonde werkelijk is, zodat we onbezorgd blijven over onze eigen ongerechtigheid. Maar hier is een man die niet slechts God kent en weet hoe te bidden, maar ook zichzelf kent.

[hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn