indekerk

Leviticus 19 – ‘Ik ben de HERE’

 Leviticus 19, Psalmen 23-24, Prediker 2, 1 Timotheüs 4

Mogelijk is het meest treffende kenmerk van Leviticus 19 het terugkerende zinsdeel ‘Ik ben de HERE’. Iedere keer biedt het de reden waarom de Israëlieten het specifieke gebod moeten gehoorzamen.

Iedereen moet ontzag hebben voor zijn vader en zijn moeder en Gods sabbatten houden: ‘Ik ben de HERE’ (19:3). Ze mogen zich niet tot de afgoden wenden ‘Ik ben de HERE’ (19:4). Wanneer ze oogsten moeten ze genoeg van de opbrengst laten liggen zodat de armen iets te eten kunnen vinden: ‘Ik ben de HERE’ (19:10). Ze mogen niet valselijk zweren terwijl ze Gods naam gebruiken: ‘Ik ben de HERE‘ (19:12). Ze mogen geen smerige grappen uithalen met de gehandicapten, zoals de dove vervloeken of een struikelblok neerleggen voor de blinde: ‘Ik ben de HERE’ (19:14). Ze mogen geen actie ondernemen die het leven van de naaste in gevaar kan brengen: ‘Ik ben de HERE’ (19:16).

Ze mogen zich niet proberen te wreken op een naaste of haatdragend zijn, maar elk moet zijn naaste liefhebben als zichzelf: ‘Ik ben de HERE’ (19:18). Wanneer ze het Beloofde Land zullen binnentrekken en er vruchtbomen zullen planten, dan mogen ze drie jaar lang niet van de vruchten ervan eten, en daarna moeten ze alle vruchten in het vierde jaar aan de Heer geven, voor ze vanaf het vijfde jaar van de vruchten zullen eten ‘Ik ben de HERE’ (19:23-25). Ze mogen hun lichamen niet verminken of tatoeëren: ‘Ik ben de HERE’ (19:28). Ze moeten zich aan Gods sabbatten houden en eerbied hebben voor zijn heiligdom (19:30). Ze mogen zich niet wenden tot mediums of waarzeggende geesten: ‘‘Ik ben de HERE’ (19:31). In de tegenwoordigheid van ouderen moeten ze opstaan, de ouden moeten ze respect betonen en voor God vrezen: ‘Ik ben de HERE’ (19:32).

Vreemdelingen in het land moeten behandeld worden als waren ze er geboren: ‘Ik ben de HERE’ (19:33-34). Hun manier van zakendoen moet eerlijk zijn: ‘Ik ben de HERE’ (19:35-36).

Hoewel sommige van de geboden en verboden in dit hoofdstuk niet eindigen met deze formule, zijn ze niettemin toch gezegend met hetzelfde motief, want het slotvers vat het hoofdstuk nog eens samen: ‘Zo zult gij al mijn inzettingen en al mijn verordeningen nauwgezet in acht nemen: Ik ben de HERE’ (19:37).

Bovendien, te oordelen naar de openingsverzen van het hoofdstuk, is de formule ‘Ik ben de HERE’ in feite een herinnering aan een langere zin: ‘Spreek tot de ganse vergadering der Israëlieten en zeg tot hen: Heilig zult gij zijn, want Ik, de HERE, uw God, ben heilig’ (19:2).

We stonden al eerder kort stil bij de betekenis van ‘heilig’ (zie 8 april). Wat hier het meest treft is dat veel van deze geboden sociaal zijn in hun effect (eerlijkheid, vrijgevigheid, integriteit, enz.); maar de heiligheid van de Heer is er de achterliggende garantie of borg van. Voor Gods verbondsvolk zijn de hoogste motieven nauw verbonden met het behagen van God en de vrees voor zijn straffen.

[hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn