Jozua 22, Handelingen 2, Jeremia 11, Mattheüs 25
Handelingen 2 wordt soms de geboortedag van de kerk genoemd. Dit kan misleidend zijn. In zekere zin kan de gemeenschap van het oude verbond ook terecht als kerk bestempeld worden (7:38 – NBV: ‘vergadering’; HSV: ‘samenkomst’). Toch is er een nieuwe start die begint op die dag, een start verbonden met de universele gave van de Heilige Geest, in vervulling van de Schrift (2:17-18) en ten gevolge van Jezus’ verhoging tot de rechterhand van God (2:33-34). De kritieke gebeurtenis die deze onschatbare zegen voortbracht is de dood, opstanding en verhoging van Jezus Christus; deze gebeurtenis was zelf voorzien door de vroegere Schrift.
Een van de dingen die treffend zijn aan Petrus’ toespraak, nog los van zijn volledigheid, moed, directheid en gepassioneerde vuur, is de manier waarop de apostel, zelfs in deze vroege fase van het openbare dienstwerk in post-opstandingstijdperk, omgaat met wat wij de Oudtestamentische Schrift noemen. Zijn gebruik van de Schrift in deze Pinkstertoespraak is te rijk en veelkleurig om in detail te ontleden. Maar merk het volgende op:
- Eens te meer is er een David-typologie (2:25-28, citaat van Ps. 16:8-11). Maar hier is er ook een klein staaltje van apostolisch redeneren in dit verband. Hoewel het mogelijk is om 2:27 (‘omdat Gij mijn ziel niet aan het dodenrijk zult overlaten, noch uw heilige ontbinding doen zien’) te lezen als Davids overtuiging dat God hem op dit punt niet zal laten omkomen, maar de taal is zo buitensporig en Davids typologische rol zo gewoon, dat Petrus benadrukt dat deze woorden naar iets meer moeten verwijzen: een grotere dan David zal behoorlijk letterlijk niet aan het dodenrijk overgelaten worden en zal geen ontbinding ondervinden. David was uiteindelijk een profeet. Of hij dan in dit geval zoals Kajafas (Joh. 11:50-52) beter sprak dan hij zelf besefte, hij wist wel minstens dat God ‘hem onder ede gezworen had een uit de vrucht zijner lendenen op zijn troon te doen zitten’ (2:30).
- De profetie van Joël (Hd. 2:17-21; zie Joël 2:28-32) is meer uitgesproken, in die zin dat het een geval is van woordelijke voorzegging en niet teruggrijpt naar typologie. De voor de hand liggende betekenis is dat Petrus in de gebeurtenissen van Pinksteren de vervulling ziet van deze woorden: de ‘laatste dagen’ (2:17) zijn gekomen. (Of de zon die verandert in duisternis en de maan in bloed, beiden gebeurtenissen zijn die verbonden zijn met de donkere uren waarin Jezus aan het kruis hing, of een voorbeeld van Hebreeuwse natuursymboliek mag ons hier niet afleiden). Deze Oudtestamentische passage is een van een handvol teksten die de komst van de Geest voorzeggen, of het schrijven van Gods wet op onze harten, maar in elk geval verbondsbrede persoonlijke transformatie in de laatste dagen (bijv. Jer. 31:31 e.v.; Ez. 36:25-27).
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.