indekerk

Jozua 16-17 – ‘Dat zij de naam des HEREN loven, want zijn naam alleen is verheven’

Jozua 16-17, Psalm 148, Jeremia 8, Mattheüs 22

Elk van de vijf slotpsalmen begint met het afzonderlijke Hebreeuwse woord Halleluja – ‘Prijs de Heer’.

Deze psalm (Ps. 148) is opmerkelijk door zijn nadruk op de breedte en volledigheid van wezens en dingen in het heelal die de hele schepping verenigen in lofprijzing. De eerste zes verzen beginnen met engelen, om dan neer te dalen tot bij onbewuste deelnemers in de hemelen; de volgende zes verzen – spiegelbeelden van de eerste zes – beginnen met de onbewuste deelnemers op de aarde, en klimmen dan op tot de mens (148:7-12). De laatste twee verzen (148:13-14) trekken de mensen in het verbond met Hem.

Enkele opmerkingen:

  1. Er waren altijd al mensen die hun genegenheid en aanbidding geven aan engelen (bijv. Kol. 2:18), zelfs al zijn engelen dan onze mededienstknechten (Opb. 22:8-9). Anderen denken gek genoeg dat hun lot bepaald wordt door de sterren, zelfs al zijn sterren niets meer dan Gods schepping. Zowel engelen als sterren – de ene in volle bewustzijn en de andere niet – getuigen ze van Gods grootheid; in die zin dat ze aansluiten in lofprijzing (148:2-3).
  2. De zin ‘hoogste hemelen’ is letterlijk ‘hemel der hemelen’ (uitdrukking die de NBG-vertaling ook nog gebruikt), een manier om de overtreffende trap uit te drukken, het superlatief (zoals ‘heilige der heiligen’). De uitdrukking ‘wateren boven de hemel’ is een Hebreeuwse poëtische manier om te verwijzen naar regen (148:4). Of je de ‘hemelen’ nu ziet als de sfeer waarin de regen condenseert uit de atmosfeer of als de woonplaats van de almachtige God, er is niets dat niet werd geschapen: ‘Hij gebood en zij waren geschapen’ (148:5). Dus is er niets dat niet getuigt van de Schepper-God.
  3. De bewoners van de oceanen op aarde, de regen die de grond bevochtigt, het razen van de losgelaten stormen, de majesteit en schoonheid van bergen en heuvelen, de wonderbaarlijke diversiteit en kleuren en schoonheid van de flora en fauna van de aarde, de bijna onvoorstelbare variëteit aan vogels op aarde – alle getuigen, stil maar krachtig, van de goedheid en grootheid van God. Als onderdeel van de schepping sluiten mensen in al hun verscheidenheid aan bij dit universele loflied (148:11-12), niet gewoon omdat Hij groter is dan wij zijn, maar omdat hoe verheven we zijn glorieuze pracht ook beschouwen, het is nog verhevener, verhevener dan wat ook en alles in de hele schepping (148:13). 
  4. Deze onvoorstelbaar grote God heeft niet slechts zijn eigen volk geroepen, maar heeft voor hen ook een ‘hoorn’ opgericht (een symbool voor een koning), een lofzang voor al zijn heiligen (148:14). Wij die leven aan deze kant van Jezus’ vleeswording, dood en opstanding, weten wie de ultieme Koning in de Davidische lijn werkelijk is. En zo sluit onze lofzang zich aan bij de rest van het heelal, met bijzondere intensiteit en dankbaarheid.

[hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn