Waarom een recensie over dit boek in dit blad? Hoofdreden is dat velen van ons niet beseffen dat veel van hetgeen wij geloven, meer aanleunt bij de gereformeerde theologie dan bij de evangelische. Dat maakt het lezen van dit toegankelijk boek ontzettend boeiend. Veelschrijvers Willem Ouweneel en Jan Hoek debatteren erin over de overeenkomsten en verschillen tussen gereformeerden (die zich gebonden voelen aan de Nederlandse Geloofsbelijdenis, Heidelbergse Catechismus en Dordtse Leerregels) en evangelischen die geen traditionele binding kennen. Wat dat laatste alleen al betreft, lijken de Vrije Evangelische Gemeentes (VEG), die weinig voorschriften kennen, meer op evangelischen dan de Evangelische Christengemeentes Vlaanderen (ECV) die deze voorschriften wel kennen en verwoorden in een theologisch accent. Deze recensie hoopt je te prikkelen door de twee visies naast elkaar te plaatsen om jou uit te dagen tot een keuze.
Identiteitscrisis
Voordat de verschillen op tafel komen, formuleren de schrijvers eerst hun gemeenschappelijke geloofsbasis. Het is een grote zegen die geloofsbasis rustig voor jezelf door te nemen. Ze toont de grote rijkdom van het christelijke geloof dat veel malen verder gaat dan alleen het zinnetje: ‘Ik geloof dat Jezus voor mijn zonden stierf’. Alleen al om die reden biedt het boek een voortreffelijke basis voor kringgesprekken over de christelijke identiteit. Na de overeenkomsten komen de verschillen aan bod. Grootste uitdaging voor de schrijvers hierbij is hun achterban te vertegenwoordigen. Voor Willem Ouweneel zijn dat de evangelischen, terwijl Jan Hoek de gereformeerden representeert. Daarin ligt ook meteen een moeilijkheid, want wat is nu exact ‘evangelisch’ en wat is nu precies ‘gereformeerd’? Die vraag liet me vanaf het begin niet meer los. Jan Hoek lijkt soms evangelischer dan Willem Ouweneel, die op bepaalde momenten meer reformatorisch en charismatisch klinkt dan veel evangelischen zouden willen. Het nawoord van Patrick Nullens en Willem Smouter bevestigt die spanning. Patrick Nullens schrijft: ‘Evangelisch is een beweging, een huisstijl, die veel varianten kent. Wie dit probeert te vatten, tracht een hoop kikkers in een kruiwagen te vervoeren’ (131). Evangelischen zijn inderdaad moeilijk te vatten en mogen gerust van mening verschillen over kerkleer, plaats van de vrouw, waterdoop, Geestdoop, Israël en eindtijd. Gereformeerden roepen daarentegen eerder een krachtig ‘halt’ bij veel van deze verschillen.
Twee geloofsstellingen
Na de algemene belijdenis presenteert elke schrijver zijn eigen geloofsstellingen, waarop de andere schrijver reageert. Daaruit citeer ik enkele uitspraken, waarmee ik enkele persoonlijke gedachten verbindt. Voor Jan Hoek geldt: ‘het gereformeerde is de schoonste en rijkste vorm’ van het christenzijn (19). Hoewel evangelischen ‘gereformeerde’ liever hierin weglaten, getuigt deze uitspraak wel van een diepe verbondenheid met de kerk. Welke evangelicaal spreekt in die trant over zijn geloof? Daarnaast stelt Jan Hoek dat de gereformeerde traditie het respect voor God accentueert in sobere en stijlvolle erediensten (20). Willem Ouweneel noemt ook de ‘uitbundige lofprijzing en aanbidding’ als kenmerk van het overwinningsleven (25). In ons land vieren evangelischen dat laatste graag, maar op welke wijze accentueren zij het respect tegenover God? Meteen daarna belijdt Jan Hoek het sola scriptura (alleen de Schrift). Hoe verhoudt deze belijdenis zich tot de drie formulieren waaraan gereformeerden zich gebonden weten? Je zou vanuit die context eerder een prima scriptura (eerst de Schrift) verwachten. Van een kerkhistorisch bewustzijn heeft ook de evangelische Willem Ouweneel besef als hij schrijft: ‘De leer van de predestinatie (eeuwige voorbestemming als soevereine en genadige daad van God) is theologisch en kerkhistorisch van groot gewicht’ (32). Jan Hoek verheugt zich over de wijze waarop zijn medeauteur dat zegt. Veel evangelische gemeentes zijn zich er namelijk helemaal niet van bewust dat God mensen verkiest. Waar dit vervaagt, zegeviert de eigen bereidwilligheid en verantwoordelijkheid. Proef op de som: wanneer dankte je God voor het laatste dat je uitverkoren was? Evangelischen kijken, in het algemeen, vreemd op bij die vraag. Waar sta je: aan evangelische of gereformeerde zijde?
Even vreemd klinkt het als Jan Hoek schrijft: ‘Er is aandacht voor de mondige gemeente, maar ook voor het ambtelijk tegenover’ (21). Maakt dit ‘ambtelijk tegenover’ in gereformeerde kringen dan geen deel uit van de gemeente? Later spreekt hij genuanceerder: ‘De ambtsdrager is allereerst gemeentelid, deel van de charismatisch begaafde gemeente’ (38). Een soortgelijke onduidelijkheid ontstaat als Jan Hoek schrijft: ‘Vanaf het paradijs tot de jongste dag bestaat er maar één Kerk’ (21). Is het na die jongste dag dan gedaan met de Kerk? Wat bedoelt de gereformeerde traditie exact met die uitspraak? Een antwoord hierop ontbreekt, evenals een reactie van Willem Ouweneel. Daarentegen benadrukt laatstgenoemde, in tegenstelling tot veel evangelischen: ‘het “toekomende leven” [is] te veel geassocieerd met “de hemel” in de zin van de tussentoestand.’ Ik geef hem volledig gelijk. Ook in onze Vlaamse gemeentes vergeet men dat de hemel niet het einde van de aarde is.
Enkele debatten
In de hoofdstukken 3-6 gaan de schrijvers over verschillende onderwerpen met elkaar in debat. Ik belicht per hoofdstuk enkele facetten.
Rechtvaarding en heiliging – Willem Ouweneel gebruikt in dit hoofdstuk een erg vreemd bouwkundig beeld. Hij plaatst de rechtvaardiging in het fundament, maar laat het geen deel uitmaken van het gebouw dat onder andere bestaat uit: gelijkvormigheid met Christus, het eeuwig leven, intimiteit met God en vervulling met Gods Geest. Zover mij bekend is het erg onlogisch deze aspecten van elkaar te scheiden. Als Willem Ouweneel de fundamenten onder zijn werkkamer verwijdert, zal hij na enige tijd allerlei vreemde scheuren zien tussen zijn werkkamer en het keukengangetje. Ook in de plaats Huis ter Heide is het namelijk zo dat wie een fundament uit de grond haalt, zijn huis langzaam met de grond gelijk maakt. Jan Hoek beseft dat maar al te goed: ‘Je kunt toch niet volhouden dat de kamers van een huis belangrijker zijn dan het fundament? Zonder fundament kun je in die kamers toch niet wonen?’ Ik geef hem groot gelijk. Wat verder opvalt, is dat Willem Ouweneel de rechtvaardigingsleer in de lijn van Augustinus handhaaft, zoals ook de katholieke kerk deed: jij bent tot een rechtvaardige gemaakt. Niet alle evangelischen vinden dat aantrekkelijk en volgen veeleer de protestantse traditie die Jan Hoek handhaaft. Bij die laatste groep hoor je als je geen moeite hebt met Opwekking 578: ‘U redde mij en riep mijn naam, gaf mij weer hoop, een nieuw bestaan, bekleed met uw gerechtigheid; O, Jezus. U redde mij.’ Waar sta je: aan evangelische of gereformeerde zijde?
Verbond en waterdoop – Beide sprekers kruisen krachtig hun degens bij deze thematiek. Gereformeerden benadrukken vooral de continuïteit tussen OT en NT, terwijl evangelischen de discontinuïteit tussen beiden benadrukken. Wil je weten waar je zelf staat? Wat vind je dan van de volgende (even anonieme) uitspraak: ‘De beloften aan Israël gedaan, worden niet aan de Kerk (voornamelijk uit de heidenen) vervuld, maar worden ten principale in Christus vervuld en vervolgens gaandeweg in de geschiedenis gerealiseerd voor heidenen en Joden.’ Jan Hoek zegt hierna: ‘Hier ligt de grote fout van de vervangingstheologie, die stelt dat de Kerk in plaats van Israël is gekomen’. Een doorwinterde gereformeerde Die Hard zal dat niet beamen. Voor Jan Hoek geldt niet een vervangingstheologie maar een verbredingstheologie (37). De spannende vraag waarop hij zich baseert voor de babydoop, blijft dan wel bestaan.Trouwens: de bovenstaande anonieme uitspraak komt uit de gereformeerde Hoek.
Na dit hoofdstuk verlangde ik naar nog wat meer interactie tussen beide schrijvers. Hoe zouden ze reageren op elkaars eerste reactie? Dat blijft verborgen voor de lezer. In het nawoord stelt Patrick Nullens de vraag hoe evangelischen omgaan met de babydoop. Herdopen ze gelovigen die als baby zijn gedoopt? Staat of valt de doop met de doopleer: wie fout onderwezen is, mag opnieuw de doopvont in? Boeiend vraagstuk!
Een ander punt dat beide schrijvers benadrukken, is de trouw aan de collectieve kerk. Beiden keuren het verschijnsel van veel christenen, die hun (veronderstelde) zieke gemeente in de steek laten, af. In plaats van te kiezen om samen de schouders onder de gemeente te zetten en te bidden, scheiden deze gelovigen zich erg vlot af. Dit collectief belang ontbreekt ook in ons land bij veel evangelischen, die het individualisme hoog in het vaandel dragen. Wie zich laat dopen in water, ziet zichzelf dan enkel als discipel van de Heer en vergeet dat de doop hem in het koninkrijk Gods, waar juist het collectief hoog in het vaandel staat, plaatst. Beide schrijvers hopen dan ook dat veel gelovigen zich bevrijden van dit ik-gerichte gevoelsdenken.
Kerk en ambt – Het valt op dat beide auteurs verschillende accenten leggen in dit gedeelte. Willem Ouweneel benadrukt de vorm van kerk en ambt, terwijl Jan Hoek vooral de inhoud ervan benadrukt. Zo stelt laatstgenoemde: ‘Wat ik in het gereformeerde ambtenpatroon als echt bijbels ervaar, is de drieslag: verkondiging, herderlijke zorg en dienst van barmhartigheid’. Welke aspecten zouden dat zijn bij evangelischen? Daarop geeft Willem Ouweneel niet direct antwoord. Wel benadrukken beide schrijvers dat een bijbels-verantwoorde gemeentestructuur zich kenmerkt door de gaven van de Geest die zowel door broeders als zusters voluit tot hun recht komen. Hoe reageren wij op het gereformeerde standpunt? Bij het lezen van dit gedeelte komen ook de onderlinge verschillen tussen VEG en ECV bij mij naar boven. Juist VEG-ers stellen tegenwoordig meer dan enkele decennia geleden, dat de figuur van de ene voorganger die dikwijls de hoofdcontrole over de dienst en gemeente heeft en alle taken uitvoert, achterhaald is: in de gemeente gaat het om teamwerk. Dat is een goede zaak waar ook ECV-ers op moeten letten, want ook zij kunnen in een kerkstructuur verstrikt raken waar de fulltimers als bedienaren van de eredienst in de onjuiste rol van de ene voorganger kruipen.
Christenen en de wet – Dit laatste gedeelte staat vooral stil bij de plaats van de sabbat in het leven van de christen. Jan Hoek wijst erop dat sommige gereformeerden stellen dat de zondag niet in plaats van, maar in nauwe aansluiting met de sabbat staat. Willem Ouweneel post daarop de polemieke uitspraak: ‘laat de heerlijke zondag erbuiten; die heeft met het vierde gebod niets te maken.’ Volgens Willem Ouweneel erkennen evangelischen het ware karakter van de zondag meer dan gereformeerden. Is dat werkelijk zo? Waar sta je: aan evangelische of gereformeerde zijde? Hoe zie jij de relatie tussen de zaterdag en de zondag in Gods heilsplan?
Conclusie
Hoewel ik in deze recensie slechts enkele facetten uit het boek kan aanraken, hoop ik de nieuwsgierigheid van de lezer te hebben geprikkeld om het boek zelf in handen te nemen en te lezen. Samenvattend kan ik concluderen dat de discussies in dit boek mijzelf erg uitdaagden om mijn eigen geloofsbelijdenis beter te ontdekken en te vergelijken met het standpunt van andere medegelovigen die dan wel in een andere traditie staan, maar samen met mij Christus erkennen als Bevrijder en Bevelhebber. Vanuit de eigen geloofsstimulans die het boek me gaf, raad ik het graag allen aan. Het is bijvoorbeeld een boeiende zaak om de delen in dit werk samen met anderen in een kringgesprek te bespreken. Bij deze dus: van harte aanbevolen!
Willem J. Ouweneel en Jan Hoek, Gereformeerden en Evangelischen, Overeenkomsten en Verschillen in Actueel Perspectief (Vaasen: Medema, 2011).