Genesis 50, Lukas 3, Job 16—17, 1 Korinthiërs 4
Het laatste hoofdstuk van Genesis bevat een gedeelte dat zowel aandoenlijk als glorieus is (Gen. 50:15-21).
Alles wat droevig en gebrekkig is in deze familie duikt terug op wanneer Jakob sterft. Jozefs broers vrezen dat hun vermaard gezinslid misschien zijn haatdragende rancune slechts tijdelijk onderdrukt heeft tot de dood van de oude man. Waarom dachten ze dit? Was het omdat ze nog steeds geplaagd werden door schuldgevoelens? Projecteerden ze slechts op Jozef wat ze zelf zouden doen in zijn plaats? Hun aanpak laadt nieuwe zonden op hen: ze liegen over wat hun vader zei, in de hoop dat een oproep van Jakob op zijn minst een gevoelige snaar zou raken bij Jozef. In dit licht klinkt hun nederige onderwerping (‘Zie, wij zijn u tot slaven’, 50:18) minder als loyale hulde dan als wanhopige manipulatie.
Jozef daarentegen weent (50:17). Hij kan niet anders dan zien dat deze kruiperige leugens verraden hoe weinig geliefd hij is of hoe weinig ze hem vertrouwen, zelfs na zeventien jaren (47:28) van uiterlijk herstel. Zijn verbale respons toont niet slechts pastorale zachtmoedigheid ‘Zo troostte hij hen en sprak tot hun hart’, met de belofte voor hen en hun gezinnen te zullen zorgen (50:21) – het weerspiegelt ook een man die diep nagedacht heeft over de mysteries van voorzienigheid, over Gods soevereiniteit en menselijke verantwoordelijkheid. ‘’Vrees niet’, zegt hij. ‘Ben ik in Gods plaats?’ Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden’ (50:19-20).
De diepte van deze redenering komt scherper in beeld wanneer we nadenken over wat Jozef niet zegt. Hij zegt niet dat Jozefs broers hem in slavernij verkochten gedurende een tijdelijke onachtzaamheid van Godswege, maar dat God, die een uitstekende schaakspeler is, het spel heeft omgedraaid en te zijner tijd Jozef tot Eerste Minister van Egypte heeft gemaakt.
Nog minder zegt hij dat het Gods bedoeling was om Jozef naar Egypte te sturen in een welbepaalde strijdwagen, maar dat Jozefs broers ongelukkigerwijs het goddelijke plan in de war stuurden en God dwongen om te antwoorden met slimme tegenzetten om zijn eigen goede bedoelingen teweeg te brengen.
Veeleer waren er in die ene gebeurtenis – Jozef die als slaaf wordt verkocht – twee partijen en twee heel verschillende intenties. Aan de ene kant handelden Jozefs broers, met kwade bedoelingen; aan de andere kant handelde God, en zijn intenties waren goed. Beiden handelden om deze gebeurtenis tot stand te laten komen, maar waar het boze ervan terugvoert naar de broers en niet verder, wijst het goede erin naar God.
Dit is een gebruikelijk standpunt in de Schrift. Het zorgt voor vele complexe filosofische discussies. Maar de basisidee is eenvoudig. God is soeverein en zonder uitzondering goed; wij zijn moreel verantwoordelijk en vaak slecht.
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.