door Raymond R. Hausoul – Graag bieden we op onze webstek een tweeluik aan over de huidige gesprekken rondom christelijk geloof en evolutietheorie. In deze eerste recensie bespreekt Raymond R. Hausoul het boek En de aarde bracht voort: Christelijk geloof en evolutie van prof. dr. Gijsbert van den Brink. In een tweede recensie bespreekt Maarten Hertoghs het boek Oorspronkelijk: Overwegingen bij schepping en evolutie van prof. dr. Mart-Jan Paul. Beide boeken zijn in hun thematiek met elkaar verbonden en ontstonden onafhankelijk van elkaar.
Gijsbert van den Brink biedt in En de aarde bracht voort een uitgebreide editie van zijn eerdere academische publicaties over ‘christelijk geloof en evolutie’ in internationale genomineerde vaktijdschriften. Tegelijk is deze toegankelijke pennenvrucht gericht op een breder publiek en vormt ze een voorsmaak van de technische publicatie Reformed Theology & Evolutionary Theory, die hij als hoogleraar ‘theologie en wetenschap’ in 2018 laat verschijnen.
Het grote thema van En de aarde bracht voort is de vraag welke onlosmakelijke consequenties het aanvaarden van de evolutietheorie voor de christelijke geloofsleer met zich meebrengt. De kernvraag luidt: ‘Stel je eens voor dat de evolutietheorie waar was, wat zou dat dan betekenen voor de leerstellingen x, y en z?’ (p.19). Hoeveel evolutie past er in de schepping? In hoeverre is het mogelijk om als christen geloof en evolutietheorie constructiever op elkaar te betrekken?
Het antwoord op deze vraag wil de auteur nagaan door zich in verschillende hoofdstukken te richten op vragen als: waarom is evolutie vooral voor christenen in de evangelisch-reformatorische traditie gevoelig (§2)? Hoe gingen christenen met dit thema in het verleden om (§3)? Hoe sterk bepaalt evolutietheorie de bijbeluitleg (§4)? Hoe leggen de christelijke geloofsleer en de evolutieleer het lijden in deze wereld uit (§5)? Wat gebeurt er met je geloof als Adam niet de eerste historische mens op aarde was (§6)? Wat gebeurt er met thema’s als verbond, erfzonde en verlossing als de evolutieleer waar is (§7)? Kun je God en ‘natuurlijke selectie’ combineren (§8)? Welke betekenis krijgen moraal, religie en openbaring als de evolutietheorie waar is (§9)?
Gijsbert van den Brink wil in al deze hoofdstukken de evolutietheorie niet uit de weg gaan en zich ook niet verbergen achter vastgetimmerde meningen. Hij wil vanuit het christelijke geloof eerlijk de uitdaging door de ander aangaan. Dat wat de evolutietheorie als waar poneert, wil hij niet bij voorbaat afwijzen of verfrommeld onderwerpen aan het eigen wereldbeeld. Te snel kunnen we immers zaken afwijzen die we helemaal niet hoeven af te wijzen als christen.
De orthodoxe geloofsleer relativeren of in de prullenbak gooien is evenmin wat Van den Brink wil. Hij wil aantonen dat het niet noodzakelijk is om bij een keuze voor de evolutietheorie in een vrijzinnig kamp terecht te komen. Laat het maar schuren, is zijn methodische keuze. Christenen mogen zich niet in de eigen leerstellige bunkers verschansen en van daaruit in hun frustratie andersdenkenden neerschieten. Het is niet fair om een ander bij voorbaat ‘niet serieus te nemen’ of te bestempelen als iemand die ‘de boel bedriegt en beliegt’, omdat hij/zij een andere mening eropna houdt. De kernvragen zijn juist: ‘Waarin wijkt wat de evolutietheorie beweert van de orthodoxe christelijke geloofsleer af?’, en: ‘Verbleekt het verlossingswerk van Jezus Christus als je de evolutietheorie aanvaardt?’
In het verleden won het joods-christelijke geloof het al van talrijke wereldbeelden. Christenen stonden ten opzichte van andere godsdiensten bekend voor hun bereidheid om welwillend het gesprek aan te gaan met andersdenkenden. Dat leidde tot een ongekende wetenschappelijke ontplooiing in de westerse wereld. Ook ontstond bij joden en christenen al vroeg het besef dat er meerdere opties waren in de omgang met het Bijbelse scheppingsverhaal. Voor- en nadelen werden besproken. Het ging daarbij niet over de vraag of God Schepper was, maar hoe God deze schepping schiep. Deed Hij dat in één dag, zes dagen of in nog een andere tijdsperiode? Het waren vragen binnen het kader van de voorzieningheidsleer, waarin Gods omgang met de schepping centraal stond. Binnen dat kader hoort ook de vraag of God als Schepper ervoor kan kiezen om op basis van geleidelijke ontwikkeling de wereld te scheppen.
Joden en christenen beseften dat hierin een hoop interpretatiemogelijkheden waren, die ook van invloed waren op Genesis 1-3. Was de dood er bijvoorbeeld al vanaf het begin en diende het eten van de levensboom om de eerste mensen in leven te houden of ontstond de dood pas na het eten van de kennisboom en diende de levensboom voor iets anders? Over deze en andere vraagstukken werd serieus nagedacht in joods-christelijke gemeenschappen. Men wilde deze vragen niet negeren en vervallen in een ‘semi-sektarisme van de eigen club’, zoals dat bij veel andere religies het geval was. Nadenken en meevoelen in gesprekken over het geloof werd van harte aangemoedigd. Ook als dat waarmee je werd geconfronteerd je ongemakkelijk liet voelen en diverse frustraties kon oproepen. Christenen wisten zich vanuit Gods Bijbelse openbaring gedreven om respectvol en verantwoord met de ander om te gaan en de eigen bezinning over God en geloof op basis van het Bijbelse en christelijke getuigenis waar nodig bij te schaven. Het waren vaak deze andersdenkenden die hen aanmoedigden om de Bijbel opnieuw open te slaan en na te gaan wat er werkelijk geschreven stond.
Ook in En de aarde bracht voort worden we uitgedaagd om door de zure appel heen te bijten en onszelf af te vragen: ‘Wat betekent het nu voor de christelijke geloofsleer als waar is wat de evolutietheorie stelt?’ Om die vraag optimaal te kunnen beantwoorden is een basiskennis nodig van wat deze evolutietheorie precies beweert. Van den Brink onderscheid drie lagen: (1) de laag die stelt dat de aarde en het heelal miljarden jaren oud zijn; (2) de laag die stelt dat er een gemeenschappelijke afstamming van het leven is; (3) de laag die stelt dat ‘toevallige’ genetische mutaties’ en ‘natuurlijke selecties’ plaatsvinden. Ideologieën als het ‘atheïstische evolutionisme’ en ‘neodarwinisme’, worden hiervan onderscheiden en niet meegenomen. Zij kenmerken zich als filosofisch-religieuze systemen die te onderscheiden zijn van de lagen in de evolutietheorie.
De uitdaging om na te gaan in hoeverre deze drie lagen te combineren zijn met een orthodoxe benadering van het christelijke geloof, is lovenswaardig. Ze helpt je enorm je eigen inzichten over God, de Bijbel en evolutie uit te dagen. Kant-en-klare oplossingen presenteert En de aarde bracht voort daarbij niet. Net als andere publicaties over schepping en evolutie wil het dienstbaar zijn aan de grote vragen die hierin een rol spelen. Van den Brink doet dat door positieve kritische vragen aan de eigen geloofsleer te stellen. Zij zorgen ervoor dat het geloof opnieuw ontdekt en intenser beleefd kan worden. Je neemt stelling tegen of voor datgene wat er wordt beweerd. Een ander voordeel van dit boek is dat hoofdstuk 7 over het verbond, de erfzonde en de verlossing bewust uitvoerig is. Het bevat namelijk de grotere uitdagingen in de interactie tussen evolutionisten en vertegenwoordigers van de christelijke geloofsleer. Hierbij wil Van den Brink ook recht doen aan de zondeval. Hij houdt vast aan een schepping van mensen die moreel onschuldig waren, maar die willens en wetens God bewust de rug toekeerden. Niets in de wetenschap pleit daartegen volgens hem.
Deze vraagstukken worden in gangbare publicaties over schepping en evolutie niet altijd evenwichtig besproken. We horen dan alleen de tegenstanders van de evolutietheorie. Van den Brink laat daarentegen juist de voorstanders van evolutietheorie horen. Hoe gaan zijn met de heikele vragen om. Bij die vragen mogen we denken aan de bovengenoemde discussie rondom de intrede van de dood in Genesis. Was er lijden en dood mogelijk in Genesis 1-2? Konden Adam en Eva een mier (vermoedelijk per ongeluk) doodtrappen in de hof van Eden?
Qua stijl is En de aarde bracht voort vrij analytisch. Van den Brink is zorgvuldig gericht op het bieden van heldere gedegen antwoorden en laat poëtische verhalenvertellingen achterwege. Dat vraagt soms veel concentratievermogen van de gemiddelde lezer. Tegelijk zijn de vragen die op tafel liggen ook niet mild. Het gaat om de orthodoxie van het christelijke geloof! Een gemis vormt wel dat bijbelwetenschappelijke reflecties, zoals ‘Hoe kunnen we de omgang van Jezus en zijn profeten en apostelen met het scheppingsverhaal in dit kader duiden?’, of ‘Welke betekenis heeft de vorm en inhoud van Genesis 1-3 voor de christelijke geloofsleer als de evolutietheorie waar is?’, ontbreken. Het valt namelijk niet mee om zowel de tekst in Genesis 1–3 als de evolutietheorie door één deur te laten passeren. Die bijbelwetenschappelijke vragen vallen echter buiten het vakgebied van de systematische theologie, waarin Van den Brink zich bevindt. Dit vakgebied concentreert zich immers vooral op de christelijke geloofsbelijdenis en haar geloofsleer.
Een ander hiaat in het boek is dat het weinig rekening houdt met de algemene kritische reflecties op de evolutiewetenschap. Binnen die wetenschap woedt een heftige discussie, waarin het niet altijd eenvoudig is te bepalen wat nu vast staat en wat nog in beweging is. Enerzijds zorgt dit gemis ervoor dat Van den Brink argumenten vanuit de evolutietheorie niet genadeloos wegduwt, anderzijds leidt het ertoe dat de kritiekloze stem van de wetenschap te zwaar wordt gewogen. Dit kan je de indruk geven dat er geen wetenschappelijke alternatieven meer zijn, zoals bijvoorbeeld het geloof in een jonge aarde, terwijl die alternatieven er wel zijn. De ontstaanswetenschap is volop in beweging. Hoewel Van den Brink niet de pretentie heeft een wetenschappelijk overzicht te geven van alle opinies binnen de ontstaanswetenschappen, kon in de voetnoten hiermee wel wat meer rekening worden gehouden.
Tegelijk besef ik dat een boek als dit bij veel christenen op de nodige kritiek zal stuiten. Je christelijk geloof laten uitdagen door de evolutietheorie kan zorgen voor lastige vragen. Het kan ervoor zorgen dat het eigen vertrouwde wereld-, mens- en Godsbeeld aan het wankelen gaat. Elk mens heeft in zijn leven namelijk een levensbeschouwelijk zwaartepunt dat meer omvat dan enkel de ‘naakte’ Bijbelse tekst. We houden er nu eenmaal niet van als dat wat wijzelf als ‘waarheid’ aanzien onder vuur wordt genomen en maken dan graag een karikatuur van de ander. Te gemakkelijk wordt de uitdaging die Van den Brink onderneemt dan zoveel mogelijk doodgezwegen of als duivels en afvallig bestempeld. Toch mogen we stellen dat de kernvraag die Van den Brink oproept getuigt van een eerlijke omgang met het christelijke geloof in de huidige maatschappij. De Bijbel moedigt ons er zelfs toe aan om missionair in dialoog te gaan met andere opvattingen. De vragen die Van den Brink durft aan te gaan verdienen daarom een warme aanbeveling, hoewel er op verschillende belangrijke punten andere keuzes door mijzelf worden gemaakt.
Bij het lezen van dit boek komt er tegelijk bij mij het besef op dat er vermoedelijk ook in ons land honderden reformatorische en evangelische christenen zijn die sympathie voelen voor de evolutietheorie, maar daar nooit een gesprek over kunnen voeren met hun gemeenteleiders. De vraag waarin evolutietheorie en de christelijke geloofsleer op elkaar botsten, wordt dan niet gesteld of slechts beantwoord met een verwijzing naar Genesis 1-3 en de noodzaak van een letterlijk-fysieke lezing. Een bredere reflectie op de vraag vanuit het christelijke geloof en de omgang met de vele andere getuigenissen over de schepping in bijvoorbeeld Psalm 8, 24 en 104 of in Jesaja 40–66 ontbreken dan. Het is zelfs moeilijk voor velen om de discussie hierover op het juiste niveau te voeren vanuit een christelijke houding. Er heerst dan een ongezonde stille oorlog in de kerk, terwijl Gods koninkrijk juist de plaats is waarin er met openheid en respect naar anderen wordt gekeken.
In de praktijk is afwijzing, vernedering en geestelijke manipulatie dikwijls dat wat een christen te wachten staat die in onze stevige evangelische wereld durft te stellen dat hij of zij zijn christelijke geloof laat uitdagen door de evolutietheorie. Vaak zie je dat zij veeleer door de felle reacties vanuit onze kringen de vrijzinnigheid worden ingedreven dan door hun bezinning op de evolutietheorie. In En de aarde bracht voort toont Van den Brink aan dat het ook mogelijk is het gesprek hierover op een betere manier te voeren. Dat gebeurt dan vanuit de klassieke christelijke uitgangsbasis: Neem de brede wetenschappelijke stemmen gerust serieus, wik en weeg ze evenwichtig en blijf jezelf toevertrouwen aan het fundamentele Woord van de God die in je leven is. Zij die zich graag in de bezinning op het christelijke geloof door de vraagstukken van de evolutietheorie laten uitdagen zullen daarom een grote hulp vinden in dit actuele boek dat hen illustreert hoe andere christenen in het verleden en heden zich door deze vraagstukken positief lieten uitdagen.
Gijsbert van den Brink, En de aarde bracht voort, (Boekencentrum, 2017, 364 blz.)