door Maarten Hertoghs – De kerkgeschiedenis heeft ons een leeskamer nagelaten. Ewald Mackay leidt er ons in dit boek via vijfentwintig bronteksten doorheen. De teksten overspannen de periode van Polycarpus (1e eeuw) tot C.S. Lewis (20e eeuw). De schrijver onderscheidt vier afdelingen in de leeskamer: de Vroege Kerk, de middeleeuwse kerk, de kerk van de Reformatie en Nadere Reformatie en de kerk in de moderne en postmoderne tijd. We kunnen, volgens Mackay, de traditie van eeuwen zien als het antwoord van de mens op het spreken van God. De traditie heeft geen absoluut gezag, maar getuigt wel van God. Dat is mooi uitgedrukt.
De schrijver voert in zijn inleiding een pleidooi om te lezen. Daar kan ik me zeker bij aansluiten! Mackay reageert daarnaast op ontwikkelingen die het lezen doen afnemen. Daarbij horen de beeldcultuur en de digitale revolutie. Ik stel me evenwel de kritische vraag of er een periode in de geschiedenis is geweest waarin de modale burger meer gelezen heeft. Is er ooit eerder zo’n hoge alfabetiseringsgraad geweest? Las de werkmens pakweg vijftig jaar geleden echt zoveel meer? Het getuigt ook eerder van de persoonlijke smaak van de schrijver wanneer hij schrijft dat een tekst haar bijzondere waarde verliest op een iPad of e-reader (p.30). Mijn voorkeur gaat eveneens uit naar een fysiek boek, maar het heeft wel voordelen om honderd boeken op één apparaat te hebben staan.
Die enkele inleidende woorden daargelaten ben ik best positief over het boek. Gelukkig zijn het niet alleen bekende namen als Augustinus, Calvijn en C.S. Lewis die aan bod komen. Ik had bijvoorbeeld nog nooit iets gelezen van Johannes Tauler of Johannes Hermannus Schacht. Ook de keuze van de teksten is soms verrassend. Van Wilhelmus à Brakel lezen we niet uit De redelijke godsdienst, zijn hoofdwerk, maar uit een van zijn brieven. Die “verrassingen” vormen toch wel een meerwaarde aan het boek.
De hoofdmoot van het boek wordt dus gevormd door vijfentwintig snelle en aangename kennismakingen. Je hoeft niet eindeloos door een of ander stoffig theologisch werk te ploeteren. Elke brontekst, die gemiddeld drie bladzijden beslaat, wordt voorafgegaan door een korte inleiding op de persoon die de tekst geschreven heeft. Afsluitend zijn er enkele letterlijke en toepassingsvragen die de lezer kunnen helpen in het overdenken van de brontekst. Eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat ik die vragen overgeslagen heb, maar ze zijn bijvoorbeeld bruikbaar in een gespreksgroepje.
Mackay toont zich in zijn inleidende teksten bij de verschillende schrijvers als iemand die probeert om hen te zien zoals ze waren. Zo zegt hij van Thomas a Kempis dat deze “vaak opgevoerd wordt als een pre-reformatorische uitzondering binnen de middeleeuwse wereld.” (p.126) Mackay, zelf van reformatische achtergrond, geeft aan dat dat ahistorisch is. We moeten volgens hem a Kempis zien als iemand van zijn tijd, die deel uitmaakte van en functioneerde in de middeleeuwse kerk en tegelijkertijd streefde naar een reveil van de kerk.
De keuze van Mackay, wat betreft de periode sinds de reformatie, helt eerder over richting reformatorische schrijvers. Dat hoeft mensen van andere strekkingen niet af te schrikken. Een leeskamer is het Grote Huis is een aan te raden boekje voor wie op een toegankelijke manier kennis willen maken met wat er geschreven is door de kerkgeschiedenis heen.
Ewald Mackay, Een leeskamer in het Grote Huis, (De Banier, 2016, 234 blz.)