indekerk

Startpagina Indekerk

Eat this book

door Tom De Craene – In ‘Eat this book. The art of spiritual reading’ is de oproep van Eugene Peterson duidelijk: we moeten de Bijbel niet slechts lezen, we moeten hem ‘eten’. Die Bijbel die vaak ‘daar’ is als vereerd boek, als bron van inspiratie, als basis voor onze geloofsargumenten moet niet gelezen worden, maar ‘gegeten’. Het beeld haalt hij uit Openbaring waar de engel opdraagt om de boekrol te eten. Als voorganger en professor wil hij dat de Schrift ons verstand, onze harten, onze bloedvaten, armen, oren en monden binnendringt. De vraag die hij zich in dit boek stelt en die hij ons voorhoudt is dus niet zozeer ‘Lezen we de Bijbel?’, maar ‘Hoe lezen we de Bijbel zodat we gaan leven in het verhaal van de Bijbel?’.

Dit boek meandert aardig en je moet het een professor theologie en talen vergeven dat hij belezen is en dus veel auteurs citeert en dat hij talig schrijft. De ene metafoor leidt naar de volgende en je krijgt gratis Barth, Kafka, Eliot, Bonhoeffer, Plato, Chesterton en vele anderen erbij. Dit alles moet je zien zitten en vergemakkelijkt het lezen vaak niet. Voor een lezer die ook van vorm houdt, is dit boek een heerlijk buffet.

In het meanderen doet hij zijn krachtige en doorleefde oproep in drie stappen, hij lijkt net een voorganger. In deel 1 – getiteld ‘Eat this book’ of ‘Eet dit boek’ – herhaalt hij zijn punt dat de Bijbel een formatief boek moet zijn, een ‘leef-boek’. Hij plaatst dit tegenover de manier waarop we tegenwoordig getraind worden om boeken te lezen, nl. om ‘om examens te halen’ en tegenover hoe we veelal omgaan met de Bijbel, nl. als aperitief. Hij geeft toe dat hij de Bijbel ook vaak heeft gebruikt om er inspiratie voor de dag uit te halen, om er praktische levenslessen uit te puren of om een argument te onderbouwen, maar – zo stelt hij – daar dient de Bijbel niet voor. God vertelt ons namelijk niet iets in de Bijbel, Hij laat ons zichzelf zien. En als dit Gods boek is dat Hem aan ons openbaart, dan moeten we dit boek ook benaderen, wetende dat we Zijn wereld binnentreden en dus niet proberen het onze wereld in te sleuren. De vorm waarin de Bijbel tot ons is gekomen, is hiervoor zeer belangrijk en die vorm is het verhaal. Niet enkel het metaverhaal dat de Bijbel vertelt, maar ook de overvloed van verhalen die in de Bijbel staan. Peterson is zich er van bewust dat men in het westen en binnen de Protestants-Evangelische traditie argwanend staat tegenover verbeelding. Toch stelt hij dat we verbeelding nodig hebben om die Bijbel, zo rijk aan verhaal, poëzie, metafoor en lief, nodig hebben; hij noemt geloof en verbeelding in deze context zelf naaste familie. Na de verdrietige vaststelling over hoe we tegenwoordig omgaan met boeken, beklaagt hij zich ook dat we niet meer weten hoe we verhalen moeten lezen. Waar verhalen ooit – en zeker in bijbelse tijden – een prominente plaats innamen, zijn ze nu verworden tot ‘illustratie’, ‘getuigenis’ of ‘inspiratie’. Wij willen primair informatie, we distilleren ‘principes’, ‘waarheden’ en ‘morele leefregels’. Maar als we de vorm niet respecteren, riskeren we ook fout te reageren. Ook exegese is hier belangrijk. En hoewel hij professor is en die stiel nodig acht, zegt hij ‘Exegisis is nothing more than a careful and loving reading of the text in our mother tongue…Exegisis is the furthest thing from pedantry; exegisis is an act of love. It loves the one who speaks the words enough to want to get the words right’.

In deel twee, ‘Lectio Divina’, geeft hij – na enkele waarschuwingen voor Bijbellezers – mee wat hij bedoelt met geestelijke (lees)oefening Lectio Divina. Eerst Lectio, lezen. Hierin onderlijnt hij het belang van het begrijpen van metaforen. Met onze drang naar letterlijk lezen komen we er niet, volgens Peterson, want metaforen zijn letterlijk leugens. Dan Mediatio, ofwel overdenken. Overdenken helpt ons om te bewegen van punt a) nl, kijken naar de woorden, naar b) de wereld van de tekst binnentreden. Hier zien we dat de tekst coherent is en niet slechts een opeenstapeling van inspirerende quotes: ‘Bible verses are not fortune cookies to be broken open at random’. In het stuk over Oratio of bidden herinnert hij ons eraan dat de Psalmen duidelijk laten zien dat tijdens bidden ‘alles’ is toegestaan. Om dan tenslotte over te gaan naar Contemplatio of de tekst uitleven, wat niets te maken heeft met ons stoffig beeld van nonnen en monniken.

Enerzijds verbaasde het me dat Peterson in deel drie ‘the company of translators’ aandacht geeft aan de vertalers, anderzijds mag dat niet verbazen van de schrijver van ‘the Message’. Deze man die als voorganger gefrustreerd raakte met zijn congregatie omdat zij de diepe passie die voor hem uit Paulus’ brieven spatte, niet leken te zien en daarom maar zelf begon te vertalen: ‘…trying to get Paul’s Greek into the American that they spoke when they were at work on the job, at home playing with their children, out on the street….We tested the metaphors…all the time trying to preserve the sharp edge of Paul’s language in our venacular.’ In heel dit gedeelte benadrukt Peterson keer op keer – hoewel er zeer literaire en taalkundig vernuftige gedeeltes in de Bijbel te vinden zijn – dat Jezus straattaal sprak en dat het merendeel van de Bijbel in zeer alledaagse taal van de tijd geschreven is. Hij stelt dat we met taal kunnen ‘ontheiligen naar onder’ – bijvoorbeeld met een vloek, maar evenzeer kunnen ‘ontheiligen naar boven’, door zeer verheven te praten (over de Bijbel), door ‘tale Kanaäns’ te gebruiken. Al jaren en eeuwen proberen geleerden, vertalers, kerkleiders én kerkgangers de Bijbel meer verheven te laten zijn dan hij is. Tyndale begreep het wel en zijn vertaling was zeer begrijpelijk, maar de King James (en hier zijn paralellen te trekken naar Nederlandse vertalingen) ontheiligde naar boven en deed de tekst ‘lace cuffs’ (kanten handboeien) om. Dit betreurt Peterson, want vanaf dan kon de Bijbel behandeld worden als een ding, een onpersoonlijke autoriteit om anderen mee te definiëren en te verpletteren. Het had nooit mogen verwonderen dat de Bijbel in de taal van de gewone mensen geschreven was, want voor die mensen was Jezus gekomen.

Met zijn 176 pagina’s is dit een mooi boek, met een krachtige en terechte en geslaagde oproep. Na het lezen van ‘Eat this book’ had ik tegelijkertijd meer gezond ontzag voor de Bijbel en was de Bijbel dichterbij gekomen en toegankelijker geworden. En het meanderen en gelaagde taalgebruik zij hem met plezier vergeven.

Eugene Peterson, Eat this book. The art of spiritual reading, (Hodder & Stoughton, 2006, 176 blz.)

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn