Deuteronomium 1, Psalmen 81-82, Jesaja 29, 3 Johannes
‘Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen’ (Ps. 81:11): de symboliek is duidelijk. God is volkomen welwillend en in staat om al onze diepste noden en verlangens te vervullen. Impliciet is het probleem dat wij zelfs onze monden niet openen om te genieten van het voedsel dat Hij voorziet. De symboliek keert terug in de laatste verzen: terwijl de zondaars eeuwigdurende pijn te verduren krijgen, staat er van de overigen: ‘Hij zou hen gespijzigd hebben met het vette der tarwe, ja, Ik zou u verzadigd hebben met honig uit de rots’ (81:17).
Natuurlijk spreekt God over meer dan fysiek voedsel (en zeker niet over minder). De setting komt vaker voor, zowel in de Psalmen als in de verhalende delen van de Pentateuch. Genadig en op wonderlijke wijze redde God zijn volk uit de slavernij van Egypte, in antwoord op hun eigen noodkreten.
‘Ik heb zijn schouder van de last ontheven’, zegt God ‘in de benauwdheid riept gij en Ik redde u’ (81:7-8). Dan komt het gedeelte dat leidt tot de zin die we aanhaalden aan het begin van deze overdenking:
Hoor mijn volk, Ik wil u vermanen,
o Israël, of gij naar Mij hoordet!
Geen vreemde god zal onder u zijn,
gij zult u niet nederbuigen voor een uitlandse god.
Ik, de HERE, ben uw God,
die u opvoerde uit het land Egypte;
doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen (81:9-11).
Historisch gezien was het antwoord van het volk natuurlijk teleurstellend: ‘Maar mijn volk luisterde niet naar mijn stem, Israël was onwillig tegen Mij’ (81:12). In dit geval werd hun niet de bevrediging beloofd die voorgesteld wordt door volle monden. Verre van. God zegt: ‘Daarom liet Ik hen gaan in de verstoktheid huns harten, zodat zij in hun eigen raadslagen wandelden (81:13).
Natuurlijk verandert de aard van de afgoderij, afhankelijk van het tijdperk. Onlangs las ik een paar zinnen van John Piper: ‘De grootste vijand voor de honger naar God is niet vergif maar appeltaart. Het is niet het feestmaal van de goddelozen dat ons verlangen naar de hemel verdooft, maar het eindeloos nuttigen van kleine snacks aan de tafel van de wereld. Niet de video voor boven de achttien, maar de onbenullige programma’s die we avond aan avond indrinken. Satan kan weliswaar veel kwaad uitrichten, maar wat ons werkelijk van Gods liefdemaal afhoudt, is een akker, een span ossen of een vrouw (Lukas 14:18-20). De grootste vijand van onze liefde tot God zijn niet zijn vijanden, maar zijn gaven. En de dodelijkste begeerte is niet een verlangen naar het kwade, maar de eenvoudige geneugten des levens. Want wanneer deze de plaats innemen van een verlangen naar God zelf, hebben we nauwelijks door dat ze een afgod geworden zijn, laat staan dat we ons ervan afkeren.’ (Uit: Honger naar God, door John Piper, pag. 12, uitg. Gideon, 1997)
‘Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen’.
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.