indekerk

95 stellingen over het humanisme

door Wouter Van Hoof – Naar het voorbeeld van de hervormer Maarten Luther, wiens 95 stellingen zowat de ontstaansmythe van het protestantisme vormen, tracht Demaerel wat hij de huidige levensbeschouwelijke crisis noemt te omschrijven, historisch te plaatsen en te remediëren. (Vormelijk zit hij daarmee overigens dichter bij Wittgenstein, maar die heeft het protestantisme natuurlijk niet per ongeluk veroorzaakt.) Daarbij richt hij zijn pijlen op wat “soms lachend de nieuwe staatsgodsdienst wordt genoemd”: het humanisme. Daarbij is hij opzettelijk pamflettistisch, polemisch en breed toegankelijk: hij zoekt een lekenpubliek, geen academisch.

Demaerel is ontegensprekelijk thuis in de materie van het historische kader van het humanisme. Met verve demonstreert hij hoe de humanisten van het einde van de middeleeuwen en de start van de renaissance vandaag de dag al te gemakkelijk voor het karretje van het seculiere humanisme worden gespannen. Erasmus is daarbij terecht zijn prototype: hoewel de man messcherpe kritiek uitte op de kerk en het geloof van zijn tijd, zwoer hij het christendom (noch de kerk) ooit af. Hedendaagse seculiere beeldvorming wil dat al eens negeren.

Met de historische schets demonstreert Demaerel meteen ook de moeilijkheid van de taak die hij zichzelf gesteld heeft: met humanisme wordt een veelheid aan zaken bedoeld. Welke humanist moet zich aangesproken voelen door dit pamflet? Hier duikt meteen ook een zwakte in het boek op: Demaerel gebruikt zelf betekenissen door elkaar, met name het georganiseerde vrijzinnig humanisme en het humanisme als een soort van ongecontesteerde levensbeschouwelijke onderstroom in de westerse wereld. Hoewel hij terecht opmerkt dat het vrijzinnig humanisme zich met al te veel gemak niet-confessionelen toe-eigent als “medegelovigen”, hanteert hij wel teksten van die beweging als algemeen aanvaarde geloofsgronden in onze maatschappij.

Aan het begin van het boek belooft Demaerel de stromanargumenten uit de weg te zullen gaan, maar in de loop van zijn betoog construeert hij toch meer dan eens zijn eigen, nogal grote gaten vertonende variant van “het humanisme”. Bovendien – en ook in weerwil van zijn inleiding – gebeurt dit ook met het christendom dat hij presenteert: al te monolithisch, te eenduidig, zeer modernistisch evangelisch.

Dat is des te meer jammer omdat het werkje menig terecht punt opwerpt. De vragen rond het (filosofisch) materialisme en in haar verlengde het sciëntisme zijn pertinent en zouden overigens door menig seculier denker gedeeld worden. Ook op het ethische vlak raakt Demaerel aan een aantal lacunes in het hedendaagse discours. Doordat hij echter teveel zaken op een hoop te schuift, vrees ik dat lezers zullen afhaken vanuit ofwel ergernis, ofwel een volkomen gebrek aan herkenning van het eigen standpunt.

De toon doet bij tijd en wijle helaas nogal denken aan new atheists genre Dawkins of Hitchens: een stroman verslaan en dan zichzelf feliciteren met het superieure standpunt. Het neigt naar vertwittering van de discussie – nog in de hand gewerkt door uitgelichte delen in de tekst die mijns inziens weinig toevoegen: het standpunt moet vooral behapbaar geformuleerd zijn, zodat het als quote naar de andere loopgraaf kan worden geslingerd.

Ik bespeur buiten de uitnodiging aan de “humanist met openheid van geest” in de inleiding slechts weinig aanzet tot dialoog. Dat het boek tot leken is gericht en dus afdoende simpel moet zijn, mag geen reden zijn om het simplistisch te maken. Een aantal keer verwijst de schrijver vooruit naar te publiceren boeken waarin hij een en ander meer solide wil uitdiepen. Ik vraag me af of het gros van de beoogde vrijzinnige lezers tegen dan al niet heeft afgehaakt.

Bovendien trapt Demaerel met name in verband met de ethische onderwerpen in een dubbele val: hij schetst een cultuurpessimistisch beeld van de wereld – daar gaat het steeds slechter mee in zijn optiek – zonder dat ergens anders mee te staven dan vage ervaringen, dat terwijl veel armoedecijfers bijvoorbeeld tonen dat recent fikse vooruitgang is geboekt. Dat pessimisme paart hij met een moreel pessimisme – er zou almaar minder respect zijn voor morele regels – en geeft vervolgens het humanisme de schuld van al die achteruitgang, in een ironische spiegel van het eeuwige argument dat religie niets dan onderdrukking en oorlog voortbrengt.

Demaerel heeft ontegensprekelijk waardevolle punten in te brengen op een aantal specifieke thema’s. Net daarom heb ik het idee dat hij zijn hand overspeelt in dit boek, te veel heeft willen doen met te weinig pagina’s. Waar hij excelleert is aantonen dat een aantal mooi klinkende, rationele stellingen ofwel in paradoxen, ofwel in hoogst onaangename consequenties uitmonden. Moest hij zichzelf meer hebben kunnen houden aan enkele beter uitgewerkte onderwerpen, geloof ik dat hij zijn beoogde “open geesten”-publiek geïnteresseerd had kunnen houden. Nu vrees ik dat een aantal lezers op zijn honger zal blijven zitten.

Ignace Demaerel, 95 stellingen over het humanisme, (Boekscout, 2017, 232 blz.)

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn