Ruth 2, Handelingen 27, Jeremia 37, Psalm 10
De schrijver heeft ons al verteld dat wanneer Naomi en Ruth terug aankomen in Betlehem, het de tijd van de gersteoogst was. Nu wordt in Ruth 2 de betekenis van dit stukje informatie verder uitgewerkt.
Het was een langlopende traditie, stammend uit de Wet van Mozes, dat landeigenaars niet te fijnmazig tewerk mochten gaan bij het oppikken van elk deeltje van de oogst van hun land. Dit liet iets te eten voor de armen (vgl. Deut. 24:19-22; zie de overdenking van 19 juni).
Dus trekt Ruth er op uit en gaat ze aan het werk achter de maaiers in een veld niet al te ver van Jeruzalem. Ze kon niet weten dat dit veld toebehoorde aan een rijke landeigenaar met de naam Boaz – een verre verwant van Naomi en Ruths toekomstige echtgenoot.
Het is een pakkend verhaal, met waardige mensen die zich op elk vlak ook zo gedragen. Aan de ene kant bewijst Ruth zich een harde werker, want ze stopt bijna niet om te rusten (2:7). Ze is zich pijnlijk bewust van haar status als vreemdeling (2:10), maar behandelt de plaatselijke mensen met respect en hoffelijkheid.
Wanneer ze haar opbrengst bij Naomi brengt en verhaalt wat er allemaal gebeurd is, herinnert een kleine zijdelingse opmerking ons eraan dat het voor een alleenstaande vrouw bijna gelijkstond met een uitnodiging tot mishandeling (2:22) wanneer je je op dit punt in Israëls geschiedenis aan dergelijk werk begaf – wat ook weer getuigt van haar moed en vastberadenheid.
Naomi ziet de hand van God. Vanuit een louter pragmatische blik van genoeg te eten vinden, is ze dankbaar, maar wanneer ze de naam van de man hoort die het veld bezit, erkent ze niet alleen de veiligheid die dit brengt voor Ruth, maar realiseert ze zich dat Boaz een van hun ‘lossers’ is (2:20) – dit wil zeggen: een van hen die onder de zogenaamde wet rond het leviraatshuwelijk kon trouwen met Ruth, met als resultaat dat hun eerstgeboren zoon de legitieme rechten en eigendomstitels van haar oorspronkelijke echtgenoot zou bekomen.
Maar het is Boaz die misschien in het beste daglicht wordt gesteld. Zonder een spoor van romantiek in deze fase, toont hij zichzelf niet alleen bezorgd om de armen, maar hij blijkt ook een man die geraakt wordt door de nood van anderen en die in stilte wil helpen.
Hij heeft gehoord van Naomi’s terugkeer en over de aanhoudende trouw van deze jonge Moabitische. Hij draagt zijn eigen werkers op om te voorzien in wat ze nodig heeft, om haar veiligheid te verzekeren en zelfs iets extra uit de bundels achter te laten, zodat Ruths werk beloond zal worden.
Bovenal is hij zowel een man van geloof als van integriteit, een punt dat we voor het eerst horen in zijn eerste gesprek met de vrouw die op een dag zijn bruid zou worden: ‘De HERE vergelde u uw daad, en uw loon valle u onverkort ten deel van de HERE, de God van Israël, onder wiens vleugelen gij zijt komen schuilen’ (2:12). Goed gezegd – want de Here blijft niemand iets verschuldigd, is niemands schuldenaar.
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.