indekerk

Romeinen 9 – God ontfermt Zich over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil

1 Samuel 11, Romeinen 9, Jeremia 48, Psalm 25

Een van de belangrijke vragen die de eerste christenen moesten beantwoorden wanneer ze getuigden van Jezus de Messias, klonk een beetje zo: ‘Als Jezus werkelijk de beloofde Messias is, hoe komt het dan dat zoveel Joden die aanspraak verwerpen?’. Ongetwijfeld waren er ook varianten op de vraag, zoals: ‘Als jullie christenen het bij het rechte eind hebben, betekent dit dan niet dat God zijn beloften aan de Joden niet heeft gehouden?. Of: ‘Waarom spenderen apostelen als Paulus zoveel tijd aan het evangeliseren onder heidenen, alsof ze zijn weggegaan uit hun eigen groep?’.

Als reactie op deze en gelijkaardige vragen zijn veel aanvullende antwoorden gegeven in de bladzijden van het Nieuwe Testament. Hier vermelden we delen van het antwoord van Paulus (Rom. 9).

Ten eerste, wat ook de focus op heidenen binnen de dienst van Paulus is, hij heeft nooit de mensen van zijn eigen volk afgeschreven. Verre van: hij kon wensen zelf vervloekt te worden als hij hen daardoor zou kunnen redden (9:3). Het zou makkelijk zijn om dergelijke taal te ontkrachten als een hyperbool, gegrond in een louter hypothetische mogelijkheid. Maar het feit dat Paulus in dergelijke termen kan schrijven toont niet een apostel die louter een koel en analytisch expert in apologetiek is, maar een man met passie en buitengewone liefde voor zijn eigen volk. De kerk heeft vandaag dringend evangelisten met een gelijkaardig hart nodig.

Ten tweede benadrukt Paulus dat zelfs als veel Joden niet geloven, dit niet is omdat Gods woord vervallen is (of in NBV: God zijn belofte zou gebroken hebben, JL) (9:6). Verre van: het is nooit zo geweest dat alle kinderen van Abraham in het verbond opgenomen zouden worden. God benadrukte dat de lijn via Isaak zou lopen, niet via Ismaël of de kinderen van Ketura (9:7). Anders gesteld: alleen de ‘kinderen van de belofte’ worden gezien als Abrahams nageslacht, niet alle natuurlijke kinderen (9:8). Bovendien had Paulus zijn lezers al herinnerd aan de belofte aan Abraham dat in zijn zaad alle volkeren op aarde zouden gezegend worden (Rom. 4:16-17), niet alleen Joden.

Ten derde neemt de verdediging van deze visie een dramatische wending. God maakte een keuze onder de kinderen van Abraham – en niet alleen in Abrahams generatie maar ook met betrekking tot de kinderen van Isaak (9:8-13) – ‘opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep’ (9:11-12).

Niets maakt de uitnemendheid van genade duidelijker dan de leer van de uitverkiezing. God moest niemand redden. Als Hij iemand redde, zou dit een grote daad van genade zijn. Hier redt hij een groot aantal schuldige mensen, alleen uit zijn genade, waarbij Hij zich ontfermt over wie Hij wil (9:15), en Hij heeft daar het recht toe (9:16-24).

Ten vierde voorzag de Oudtestamentische Schrift dat op een dag het volk van God niet beperkt zou blijven tot het Joodse volk (9:25-26).

[hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn