1 Samuel 12, Romeinen 10, Jeremia 49, Psalmen 26-27
Hier wens ik stil te staan bij een klein gedeelte uit Romeinen 10.
Als onderdeel van zijn nadruk op het feit dat Joden net zo goed als heidenen gered moeten worden door geloof of helemaal niet gered zijn, bespreekt Paulus het fundamentele christelijke ‘woord van geloof’: ‘indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden’ (10:9).
Dit wordt dan lichtelijk uitgebreid: ‘want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis’ (10:10). Het bijkomende vers legt redding niet uit in twee onderscheiden stappen: stap een, geloof in je hart en word gerechtvaardigd; stap 2, belijd met je mond en word gered. Dit zou dan bijna impliceren dat rechtvaardiging zou kunnen plaatsvinden los van redding, en dat geloof een ontoereikend middel zou zijn dat nog moet aangevuld worden door belijdenis.
We zouden dichter bij de gedachte van de apostel blijven als we zeggen dat de twee zinnen parallel zijn – niet omdat elk ervan precies hetzelfde zegt als de andere (want dat doen ze niet), maar omdat elk licht werpt op de andere, terwijl ze die verheldert en wat meer uitleg geeft over wat de andere betekent.
Geloof in het hart zonder belijdenis met de mond wordt op die manier ongeloofwaardig; aan de andere kant is ook louter formele belijdenis met de mond, niet bewerkt door geloof in het hart, al evenmin wat de apostel in gedachten heeft.
Hij staat voor het geloof dat belijdenis bewerkt; die belijdenis wordt voortgebracht door geloof. Uit dit geloof/die belijdenis komt rechtvaardiging/redding – opnieuw, overlappende categorieën, van dien aard dat je de ene niet kunt hebben zonder de andere.
Dus hamert Paulus op de les: op die manier is er geen verschil tussen Jood en heiden, want dezelfde Heer is Heer van allen, en zegent wie Hem aanroepen, zoals de Schrift zegt: ‘wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’ (10:13; Joël 2:32).
Dit betekent dat christenen moeten mensen uitzenden met het goede nieuws, want hoe zouden mensen Hem anders kunnen aanroepen als ze niet van Hem gehoord hebben (10:14-15)?
De les die we hier kunnen leren is dat dezelfde Paulus, die zo sterk benadrukt in Romeinen 8 en 9 dat God onvoorwaardelijk soeverein is, niet minder sterk benadrukt in Romeinen 10 dat mensen moeten geloven in hun hart en de waarheid van het evangelie moeten verkondigen met hun mond als ze gered zijn, en hij legt de plicht op het geweten van gelovigen om dit goede nieuws te brengen aan degenen die het nog niet hoorden.
Elke theologie die poogt om Gods soevereiniteit te verminderen door zich te beroepen op de menselijke vrijheid is al even absoluut on-Paulinisch als elke theologie die op enige manier afdoet van de menselijke verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid door zich te beroepen op een bepaald bot goddelijk fatalisme.
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.