Richteren 2, Handelingen 6, Jeremia 15, Markus 1
Uit de lezing van Richteren 1-2 lijkt het dat na de aanvankelijke Israëlitische overwinningen het tempo van de veroveringen ernstig schommelt. In veel gevallen waren stammen verantwoordelijk voor het onder controle krijgen van hun eigen gebieden. Na verloop van tijd lijkt het echter de ongeschreven politiek geworden, toen de Israëlieten sterker werden, om de Kanaänieten niet te verjagen uit het land of ze te verdelgen, maar om ze te onderwerpen en zelfs tot slaven te maken, om hen te maken tot waterdragers en houthakkers, om hen tot herendienst te verplichten (1:28).
Het onvermijdelijke gevolg is dat er heel wat heidendom in het land overbleef. Met de menselijke natuur zoals die is, worden die valse goden onvermijdelijk een ‘valstrik’ voor de verbondsgemeenschap (Richt. 2:3). Boos omwille van de weigering van het volk om de heidense altaren af te breken, verklaart de Engel des Heren dat als het niet doet wat het opgedragen wordt, Hij hen niet langer de beslissende hulp zal schenken die hen in staat ging stellen om de taak af te werken (waren ze gewillig geweest!). Het volk weent over de verloren mogelijkheid, maar het is te laat (2:1-4). Het is zeker niet dat ze nooit verwittigd waren.
Dit is de achtergrond voor de rest van het boek van de Richters. Enkele van zijn belangrijkste thema’s worden dan toegelicht in de rest van hoofdstuk 2. Veel van de rest van het boek is dan illustratie voor het denken dat hier wordt uiteengezet.
De belangrijkste lijn, doorspekt met tragedie, is het cyclische falen van de verbondsgemeenschap, en hoe God telkens weer tussenkomt om hen te redden.
Aanvankelijk bleef het volk getrouw gedurende Jozua’s leven en dat van de oudsten die Jozua overleefden (2:7). Maar tegen de tijd dat een volledig nieuwe generatie was opgegroeid – een die de wonderen niet had gezien die de Here bewerkt had, of het nu bij de uittocht was of gedurende de woestijnjaren of bij het binnentrekken van het Beloofde Land – was de trouw aan de Here teruggelopen.
Syncretisme en heidendom waren overvloedig aanwezig; het volk verliet de God van hun vaderen en diende de Baäls, d.w.z. de verschillende ‘heren’ van de Kanaänieten (2:10-12). De Here antwoordde in toorn; het volk kreeg te lijden onder invallen, tegenslagen, en militaire nederlagen door de hand van omliggende plunderaars.
Wanneer het volk riep tot de Here om hulp, deed Hij een richter opstaan – een regionaal of vaak nationaal leider – die het volk bevrijdde uit de tirannie en hen leidde naar verbondstrouw. En dan startte de cyclus weer opnieuw. En opnieuw. En opnieuw.
Hier ligt een ontnuchterende les. Zelfs na tijden van spectaculaire opwekking, hervorming of verbondsvernieuwing is het volk nooit meer dan een of twee generaties verwijderd van ontrouw, ongeloof, massale afgoderij, ongehoorzaamheid en toorn. God helpe ons.
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.