Numeri 29, Psalm 73, Jesaja 21, 2 Petrus 2
Maar weinig psalmen hebben grotere steun geboden dan Psalm 73 aan mensen die zich het hoofd breken over de aanhoudende duidelijke voorspoed van de goddelozen.
Asaf vangt aan met een provocatief paar lijnen: ‘Waarlijk, God is goed voor Israël, voor hen die rein van hart zijn’. Is de gekozen parallel een hint dat het volk Israël de reinen van hart zijn? Weinig waarschijnlijk: het strookt niet met de geschiedenis en al evenmin met deze psalm. De tweede zin moet dan een restrictie zijn op de eerste. Moeten zij die niet rein van hart zijn gelijkgesteld worden met de goddelozen die zo breedvoerig beschreven worden in deze psalm?
Misschien wel, maar wat treffend is, is dat de volgende zinnen niet het boze van de goddelozen beschrijven, maar wel de zonde van Asafs eigen hart. Zijn eigen hart was niet zuiver toen hij ‘de voorspoed van de goddelozen’ aanschouwde (73:3). Hij was afgunstig op hen. Blijkbaar vrat die afgunst zodanig aan hem dat hij zelfs gevaar liep zijn volledige morele en religieuze evenwicht kwijt te raken: ‘bijkans waren mijn voeten afgeweken’ (73:2).
Wat Asaf aan de goddelozen aantrok was hoe zovelen van hen een toonbeeld lijken van sereniteit, goede gezondheid en geluk (73:4-12). Zelfs hun arrogantie heeft zijn aantrekking: het lijkt hen boven anderen te plaatsen. Hun weelde en macht maken hen populair.
Op hun slechtst negeren ze God, klaarblijkelijk met totale afwezigheid van vrees. ‘Altijd onbezorgd vermeerderen zij het bezit’ (73:12), zo lijkt het wel. Dus misschien brengt rechtvaardigheid niets op: ‘Maar tevergeefs heb ik mijn hart rein gehouden, mijn handen in onschuld gewassen’ (73:13).
Asaf kon zichzelf niet echt tot die stap bewegen: hij erkende dat het een vreselijke afvalligheid zou betekend hebben tegenover ‘het geslacht uwer kinderen’ (73:15) – blijkbaar het volk van God tegenover wie Asaf loyaliteit voelde en voor wie hij als leider de last van de verantwoordelijkheid torste. Maar al zijn overwegingen waren ‘een kwelling’ voor hem (73:16), tot hij drie diepzinnige inzichten verkreeg.
Ten eerste zullen de goddelozen op lange termijn verdelgd worden. Toen Asaf het heiligdom binnenging, lette hij op het ‘einde’ (73:17-19, 27) van hen tegenover wie hij afgunstig werd en de afgunst verdween.
Ten tweede bezit Asaf zelf, in lijn met allen die God waarlijk kennen en in afhankelijkheid van Hem wandelen, zoveel meer dan de goddelozen – zowel in dit leven als in het leven dat volgt. ‘Nochtans zal ik bestendig bij U zijn’ zo jubelt Asaf; ‘Gij hebt mijn rechterhand gevat; Gij zult mij leiden door uw raad, en daarna mij in heerlijkheid opnemen’ (73:23-24).
Ten derde ziet Asaf nu zijn bitterheid als de lelijke zonde die ze in werkelijkheid is (73:21-22), en neemt hij zich voor om dicht bij God te leven en al Gods daden bekend te maken (73:28).
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.