indekerk

Numeri 15 – ‘Schep in mij een rein hart’

Numeri 15, Psalm 51, Jesaja 5, Hebreeën 12

Schuld. Wat een afschuwelijke last.

Soms dragen mensen een enorm gewicht van subjectieve schuld – d.i. van gevoelde schuld – wanneer ze in werkelijkheid niet schuldig zijn. Veel erger is de situatie waarin ze een enorm gewicht van objectieve schuld dragen – d.w.z. dat ze werkelijk schuldig zijn aan een erge zonde in de ogen van de levende God – en zodanig verhard zijn dat ze het niet weten.

De inleidende zin van Psalm 51 onthult ons dat wanneer David schrijft, hij zich bewust is van zowel objectieve als subjectieve schuld. Objectief gezien heeft hij overspel gepleegd met Batseba en heeft hij de moord beraamd op haar echtgenoot Uriah. Subjectief gezien heeft Nathans gelijkenis (2 Sam. 12; zie de overdenking voor 16 september) zijn doel bereikt en in Davids geweten iets van bewustzijn gewekt van de grootte van zijn zonde, en hij schrijft met schaamte.

  1. David belijdt zijn zonde en roept om genade (51:3-4). Er is geen spoor van de roep om gerechtigheid die enkele van de eerdere psalmen kenmerken. Wanneer we schuldig en ook weten dat we schuldig zijn, dan is er geen andere richting mogelijk en kan ook maar deze richting ons helpen.
  2. David erkent openlijk dat zijn overtreding in de eerste plaats tegenover God is (51:6), niet tegen Uriah, Batseba, het kind dat verwekt werd, of zelfs het verbondsvolk dat iets van de straf draagt. God bepaalt de maatstaven. Wanneer we die overtreden, dan treden we ze met voeten. Verder weet David dat hij louter op de troon zit dankzij Gods verkiezende genade. Het verbond verbreken vanuit een positie van door God aangewezen vertrouwen is nog dubbel zo verschrikkelijk.  
  3. David is eerlijk genoeg om te erkennen dat deze opeenvolging van zonden, hoewel bijzonder boosaardig, niet op zichzelf staat. Het brengt naar buiten wat er in het hart zit, het is een uitdrukking van onze zondige natuur die we ervan van onze ouders. Niets baat als we niet finaal innerlijk worden gereinigd, als ons geen zuiver hart en een vaste geest wordt geschonken (51:7-8, 12). 
  4. Voor David is dit niet maar gewoon een cerebraal of koud theologisch proces. Objectieve schuld en subjectieve erkenning ervan zijn zodanig met elkaar verweven dat David zich verdrukt voelt: zijn gebeente is verbrijzeld (51:10), hij kan niet ontkomen aan het schrikbeeld van zijn zonde (51:5), en de blijdschap over zijn vreugde is verdwenen (51:14).  De transparante eerlijkheid en passie van Davids gebed onthullen dat hij geen blasé zoekt of uiterlijke reiniging.
  5. David erkent de waarde die ligt in het getuigenis over de vergeving, en gebruikt dit als een argument voor God van waarom hij vergeven zou moeten worden (51:14-17).Impliciet is dit natuurlijk een appèl voor Gods heerlijkheid. 
  6. Hoe doordrongen hij ook is van het offersysteem van het Mozaïsch verbond, toch maakt hij zich meer fundamentele prioriteiten eigen. De voorgeschreven offerandes betekenen niets wanneer ze niet gepaard gaan met de offerande van een gebroken geest, een verbroken en verbrijzeld hart (51:18-21).

 [hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn