Numeri 12-13, Psalm 49, Jesaja 2, Hebreeën 10
Rebellie heeft veel gezichten. Numeri 12-13 brengt verslag van twee nogal verschillende en complexe vormen van rebellie.
In de eerste uiting van rebellie blijkt hoe Aäron en Mirjam kwaadspreken over hun broer Mozes. Het probleem is hier dat zij vinden dat ze het recht hebben om elk gezag dat Mozes uitoefent met hem te delen, omdat de Heer net zo goed door hen heeft gesproken als door Mozes. Maar er zijn nog dieperliggende motieven: ze zijn verontwaardigd over Mozes omwille van zijn huwelijk met een Kushietische, een Ethopische vrouw. Menselijke motieven zijn vaak gecompliceerd.
Het protest klinkt onmiskenbaar redelijk en gevoelig, zelfs democratisch (in onze oren). Verder is het uitgekiend om Mozes in een moeilijke positie te brengen. Als hij vasthoudt dat alleen hij de leider is die God in het bijzonder geroepen heeft tot deze taak, kan hij er door de naijverigen en skeptici van beschuldigd worden zijn eigen territorium op een hoogmoedige manier af te schermen. Wat hem gedeeltelijk redt is dat Mozes, net als de Redder die later volgde, een buitengewoon zachtmoedig man is (12:3; vgl. Matt. 11:29). God zelf komt tussenbeide en maakt duidelijk wie de leider is. Mozes is uniek, want de directheid van de openbaring die hij krijgt en doorgeeft staat boven die van alle andere profeten. Bovendien is Mozes trouw bevonden in geheel Gods huishouden (12:6-8).
Mirjam wacht een vreselijk oordeel. Waarom Mirjam op die manier gestraft wordt en Aäron niet is onduidelijk: mogelijk was zij in deze opstand de leider, of misschien wilde God het legitieme gezag dat Aäron als hogepriester bezat niet ondermijnen. Wat wel duidelijk is, is dat zelfs wanneer Mirjam dankzij Mozes’ tussenkomst in gebed vergeven wordt, ze een week tegemoet gaat van schande en oneer buiten het kamp. Het moet zowel haar als het volk leren, dat de rebellie die zichzelf vertoont in de vorm van machtshonger het oordeel van de levende God over zich haalt.
De tweede rebellie die in Numeri 13 vermeld wordt, begint met de vrees van tien van de twaalf verspieders die de taak hadden om het Beloofde Land te verkennen. Ze konden niet anders dan zijn weelderige vruchtbaarheid rapporteren, maar ze focusten op de hindernissen. Daarin hadden ze alles vergeten, of bewust genegeerd, wat God zo wonderlijk had gedaan om hen tot hier te brengen.
Maar hun opstand is nog slechter. Als leiders hadden ze niet alleen de taak om zorgvuldig verslag uit te brengen, maar moesten ze ook de mening van het volk vormen. Als leiders van het volk van God hadden ze de kenmerken van het land moeten overbrengen zoals ze het vonden, en dan de aandacht moeten vestigen op de trouwe God van het verbond, terwijl ze het volk herinnerden aan de plagen, het Pascha, de uittocht, de voedselvoorziening en veiligheid in de woestijn en Gods openbaring bij Sinaï. Maar in feite slagen ze er alleen maar in om aan te zetten tot een grote muiterij (zie hoofdst. 14), in de eerste plaats door vrees en ongeloof op te wekken.
Op welke manieren vertoont opstand zich vandaag onder het volk van God?
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.