door Raymond R. Hausoul – Met Mijn Vader, uw Vader beëindigt Bram van de Beek zijn reeks Spreken over God. Meteen in het eerste hoofdstuk erkent de schrijver dat er de christelijke geloofsleer weinig aandacht voor God de Vader had. De term ‘patrologie’ is zelfs al in gebruik voor het wetenschappelijk onderzoek naar de kerkvaders. De aanzet van dit boek is daardoor meer dan welkom en veelbelovend.
In zijn tweede hoofdstuk richt van de Beek zich op de bijbels-theologische reflectie van God de Vader. Het biedt een schitterend overzicht van wat een christelijke geloofsleer vanuit het Oude en Nieuwe Testament te bieden heeft over God de Vader. In de hoofdstukken 3–5 is deze relatie met God de Vader minder duidelijk. Zij lijken de gegevens die in hoofdstuk 1–2 bijeen zijn gebracht te doorbreken. Hoofdstuk 3 gaat over het verschil tussen de God van de filosofen en de God van Mozes, hoofdstuk 4 bevat een reflectie op de bewijzen voor en tegen God, en hoofdstuk 5 richt zich op Gods eigenschappen. Het is een gemis dat deze hoofdstukken geen verbinding maken met de voorafgaande. Daardoor vormen ze een intermezzo op het thema God de Vader. Dat had voorkomen kunnen worden door zich veelmeer te richten op de eigenschappen van de God van Mozes. In plaats van een klassieke benadering van Gods eigenschappen (almacht, alomtegenwoordigheid, alwetendheid), zou er net als in hoofdstuk 2 dan vanuit een bijbels-theologische benadering kunnen worden nagedacht over de vraag hoe God zichzelf aan Mozes openbaart in de eigenschappen ‘liefde, genadig, geduldig, trouw, waarachtig, vergevend en rechtvaardig’ (Ex34:6). Ook in hoofdstuk 4 zou deze verbinding tussen God de Zoon en God de Vader als aantoonbaarheid van Gods bestaan kunnen worden doortrokken en uitgediept. Deze thema’s blijven nu te sterk aanwezig in de algemene Godsleer. Hoofdstuk 7 en 8 richten zich vervolgens weer op het spreken over de Vader – hoewel dat ook daar minder intensief gebeurt dan in hoofdstuk 2.
Een meerwaarde van dit boek is de aandacht voor de bijbelse cultus (hoofdstuk 8). Ook hierover bezint de christelijke geloofsleer zich weinig (p. 302). Opnieuw weet van de Beek de geloofsleer daarin te verrijken vanuit een bijbel-theologische benadering. Doordat een diepere uiteenzetting met bijbelse theologen hierin ontbreekt, zijn de beschrijvingen van van de Beek wel beschouwelijk van aard. Een mogelijke uiteenzetting met onderzoekers als Gregory Beale of Meredith Kline zouden een waardevolle uitbreiding van hoofdstuk hebben geboden. Ook hoofdstuk 9, dat over gebed gaat, zou daardoor meer elan kunnen krijgen. Beide hoofdstukken kenmerken zich nu vooral als ‘uitvoerige overdenkingen’, doordat uiteenzettingen met andere joods-christelijke visies vrij beperkt blijven. Het gevaar ligt daardoor op de loer dat beide hoofdstukken slechts een opsomming willen bieden. Wie als systematicus zulk een interdisciplinaire aanpak met de bijbelse theologie liever vermijdt, kan de dialoog over deze materie echter ook vanuit het eigen vakgebied aangaan met de benadering van de cultus in de publicaties van de veelgeprezen theoloog Jürgen Moltmann.
Genietend van het immense werk dat Bram van de Beek heeft verzet, blijft bij het lezen de vraag bestaan hoe alle hoofdstukken samen inzicht willen geven in het thema God de Vader. Dat is namelijk wat de ondertitel belooft: Spreken over God de Vader. Hoewel verschillende hoofdstukken aan het begin de Vader vermelden, lijkt dit laatste deel toch veelmeer op een algemene Godsleer met terloopse aandacht voor de Vader. Nu is God de Vader uiteraard niet los te koppelen van de algemene Godsleer. ‘God de Vader’ is ook maar één van Gods titels, maar dat argument geldt ook voor ‘God de Zoon’. Het verlangen blijft zodoende dat er in een christelijke geloofsleer naast een christologie (Christusleer) en pneumatologie (Geestleer) meer aandacht komt voor een ‘patrologie’ (Vaderleer).
Bram van de Beek, Mijn Vader, uw Vader, Het spreken over God de Vader (Meinema, 2017, 560 blz.)