Leviticus 6, Psalm 5-6, Spreuken 21, Colossenzen 4
Aan het begin van Leviticus 6 zet de Heer door Mozes uiteen wat er moet gebeuren wanneer iemand uit de verbondsgemeenschap tegen een naaste loog over iets wat aan hem toevertrouwd was, hem bedroog, loog over teruggekregen eigendom zodat hij het kan houden, of meineed beging of tal van andere zonden. Twee opmerkingen zullen verhelderen wat deze verzen (6:1-7) bijdragen tot de wettelijke en morele structuur die zich ontvouwt.
- Lezers van Leviticus, zeker in bepaalde vertalingen, zijn ondertussen gewend geworden aan het verschil tussen onopzettelijke zonden (bijv. veel van Lev. 4) en opzettelijke zonden. Sommige uitleggers hebben beweerd dat er geen offerandes zijn om voor opzettelijke zonden te brengen. Wie opzettelijk zondigen moeten van de gemeenschap worden uitgesloten.
Deel van het probleem komt voort uit ons weergeven van onopzettelijk en opzettelijk. ‘Opzettelijk’ weerspiegelt gewoonlijk een Hebreeuwse uitdrukking die betekent ‘met een hoge hand’ (of ‘met opgeheven hand’); ‘onopzettelijk’ staat voor ‘niet met een hoge hand’. Die achtergrond is belangrijk wanneer we Leviticus 6:1-7 overdenken.
De hier beschreven zonden zijn alle opzettelijk in de moderne betekenis: je kunt niet liegen, bedriegen of meineed begaan zonder dit zo te bedoelen. God heeft stappen voorzien die moeten gevolgd worden: terugbetaling waar mogelijk (volgens de principes uiteengezet in Ex. 22), en de voorgeschreven belijdenis en offers.
Natuurlijk is er een bepaalde onopzettelijke schuld wanneer iemand er zich niet van bewust is dat hij een overtreding begaat (zoals in 5:3); er is nog altijd schuld, want de daad is verboden, zelfs al zou de overtreder zich misschien niet persoonlijk bewust zijn dat hij een overtreding beging.
Andere onopzettelijke schuld verwijst niet naar schuld die onwetend op zich werd geladen, maar naar schuld die bewust verzameld werd hoewel de overtreding niet werd begaan ‘met een hoge hand’. De zonde wordt vaak begaan omdat je er op dat moment toe aangetrokken wordt, of omdat je je verzet hebt gevoed, of omdat het minder risicovol lijkt te liegen dan om de waarheid te vertellen. Dit is nog altijd niet de meer verschrikkelijke zonde ‘met een hoge hand’, waar de zondaar rechtstreeks naar de zonde kijkt, bewust bij zichzelf overweegt dat dit God tart, en openlijk en schaamteloos opteert voor de zonde met het doel om God te tarten.
Voor zover ik kan zien schrijft het oude verbond geen verzoening voor voor dergelijke opstandigheid, maar oordeel. - Zelfs de zonden vermeld in dit gedeelte – alle zonden tegen een of andere menselijke partij – worden in de eerste plaats behandeld in relatie tot God: ‘Wanneer een persoon zondigt en trouwbreuk pleegt tegen de HEERE, doordat hij tegenover zijn naaste … ‘ (6:2 HSV, cursief toegevoegd).
Het schuldoffer wordt naar de priester gebracht; de overtreder moet niet enkel vergoeding voorzien voor de beledigde mens, maar moet ook de vergeving van de Heer zoeken. Opstandigheid is wat ons verkeerd handelen tot zonde maakt, wat zonde zo weerzinwekkend maakt.
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.