indekerk

Leviticus 25 – ‘ik zeide: Ik zal de HERE mijn overtredingen belijden’

 Leviticus 25, Psalm 32, Prediker 8, 2 Timotheüs 4

‘Welzalig hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is; welzalig de mens, wie de HERE de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is’ (Ps. 32:1-2). In een theïstisch universum waar God de boekhouding verricht, is het moeilijk om je een nog grotere zegen voor te stellen.

De droevige tragedie is dat wanneer veel mensen nadenken over dit naakte feit – dat we verantwoording moeten afleggen aan Hem en dat er geen ontkomen is aan zijn gerechtigheid – dat ze dan bijna instinctief het verkeerde doen. Ze nemen zich voor om het pad te nemen van de zelfverbetering, ze beginnen met een nieuwe lei, ze verbergen of ontkennen zelfs de zonden van een lichtzinnige jeugd.

Dus voegen ze bij hun schuld nog iets toe – de zonde van bedrog. We durven niet om gerechtigheid te vragen – we zouden verpletterd worden. Maar hoe kunnen we ons verbergen voor de God die alles ziet? Dat is zelfbedrog. Er is maar één weg vooruit die ons niet vernietigt: we moeten vergeven worden. ‘Welzalig hij, wiens overtreding vergeven is’. En wat is er verbonden met zulke  vergeving? Om mee te beginnen zal een dergelijke persoon niet pretenderen dat er geen zonden moeten vergeven worden: gezegend is de man ‘in wiens geest geen bedrog is’.

Dit is waarom de volgende verzen zo open spreken over belijdenis (32:3-5). Het was toen David ‘zweeg’ (d.w.z. over zijn zonden) dat zijn ‘gebeente wegkwijnde’; zijn angst was zo overweldigend dat het ellendige fysieke pijn meebracht.

David worstelde onder het gevoel dat God zelf tegen hem was: ‘want dag en nacht drukte uw hand zwaar op mij, mijn merg verdroogde als in zomerse hitte’ (32:4). De heerlijke oplossing? ‘Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet; ik zeide: Ik zal de HERE mijn overtredingen belijden, en Gij vergaaft de schuld mijner zonden’ (32:5).

De Nieuwtestamentische schrijver die deze boodschap het dichtst benadert is Johannes in zijn eerste brief (1 Joh. 1:8-9). Als hij naar gelovigen schrijft zegt Johannes: ‘Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet’. Daar is het opnieuw: het zelfbedrog verbonden met het ontkennen van onze zondigheid. ‘Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid’. Daar is het ook weer: de enige remedie voor de menselijke schuld. Deze God vergeeft ons, niet omdat Hij toegeeflijk is of te lui is om strikt te zijn, maar omdat we onze zonde belijden, en bovenal omdat Hij ‘getrouw en rechtvaardig’ is: ‘getrouw’ aan het verbond dat Hij heeft ingesteld, ‘rechtvaardig’ in die zin dat Hij ons niet veroordeelt wanneer Jezus zelf de verzoening is voor onze zonden (2:2).

[hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn