Leviticus 24, Psalm 31, Prediker 7, 2 Timotheüs 3
David verkeerde in diepe nood. De exacte omstandigheden zijn voor ons niet helemaal duidelijk, aangezien we nu drieduizend jaar later de details missen. Maar we weten wel dat David opgesloten zat in een belegerde stad (Ps. 31:22; NBV: ‘hij ontzette mij als een belegerde stad’) en zich gevangen voelde. Hij voelde zich zodanig bedreigd dat hij flirtte met wanhoop. En dat is wanneer hij zich verlaten voelde door God zelf: ‘Terwijl ik in mijn angst dacht: ik ben verbannen uit uw oog’ (31:23).
Dit is de diepste wanhoop van alle – te voelen dat God je verlaten heeft. Het was een deel van Jobs lijden. Job vond dat hij een zaak kon starten voor zijn eigen verdediging, als hij God maar lang genoeg kon vinden om met Hem in discussie te gaan. Maar de hemel bleef stil en de stilte vergrootte zijn wanhoop nog.
We hebben al eerder nagedacht over het feit dat het de vrees was voor de Godverlatenheid die Jakob deed worstelen met de onbekende man in de duisternis (Gen. 32:22-32) en die Mozes bij God deed aandringen om zijn dreigement te laten vallen om uit het kamp van de rebellerende Israëlieten weg te blijven (Ex. 32-34).
In een theïstisch universum kan er niets erger zijn dan werkelijk door God zelf verlaten te worden. De ergste van de pijnen van de hel is dat mannen en vrouwen werkelijk door God verlaten zijn. ‘Laat alle hoop varen, allen die hier binnenkomen’.
Maar de trieste werkelijkheid is dat wij, die Gods beeld dragen, slingeren tussen de vrees dat God ons verlaat en de wil om aan zijn aanwezigheid te ontkomen. Dezelfde David die deze Psalm schreef was niet al te happig om zich te verheugen in de tegenwoordigheid van God toen hij Batseba begeerde en een moord beraamde op haar echtgenoot.
Al te vaak zouden we wel willen dat God de andere kant opkeek wanneer we verlangen om onze neus voor Hem op te halen en blijven proberen onze eigen wegen te volgen. En we zouden willen dat God ons zijn tegenwoordigheid en heerlijkheid vertoont en zeker dat Hij ons uit de problemen haalt wanneer we ons in hopeloze situaties bevinden.
Wat een onschatbare zegen dat God beter is dan onze angsten. Hij is ons geen hulp, verlichting of redding verschuldigd. Zelfs onze noodkreten – ‘ik ben verbannen uit uw oog’ – hebben mogelijk meer te maken met ons wanhopige ongeloof dan met openhartige smeekbeden om hulp. Maar Davids ervaring mag een bemoediging voor ons blijken, want hij pent nog twee lijnen meer neer: ‘maar u hebt mijn smeekbede gehoord toen ik u om hulp riep (31:23). ‘Hebt de HERE lief, al zijn gunstgenoten; de HERE bewaart de getrouwen, maar ruimschoots vergeldt Hij de trotsen. Weest sterk en uw hart zij onversaagd, gij allen, die op de HERE hoopt’ (Ps. 31:24-25).
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.