Jozua 8, Psalm 139, Jeremia 2, Mattheüs 16
Er zit een perversiteit aan de menselijke gedachten over God die grappig zou zijn mocht ze niet zo tragisch zijn. We vinden altijd manieren om Hem klein te maken.
Een prachtig tegengif is Psalm 139. Het schildert een verheven beeld van God, maar doet dit op opmerkelijk persoonlijke manieren, zoals bij een psalm past. Meer bepaald:
- God ziet en weet alles (139:1-6). De psalmist had dit punt kunnen overbrengen zoals ik net deed – in het abstracte. In plaats daarvan richt hij zich – getrouw aan zijn vorm – tot God, daarbij erkennend dat de kennis van deze God niet passief is en niet louter allesomvattend: ze is actief en persoonlijk. Deze God kent de psalmist zodanig diepgaand dat Hij elke beweging kent die zijn lichaam maakt en elke gewoonte van zijn leven, maar ook elke gedachte die hij koestert en elk woord dat hij spreekt – zelfs nog voor het is uitgesproken. Hebreeën 4:13 zegt het evenzeer.
- God is alomtegenwoordig en daarom kun je ook niet aan Hem ontsnappen (139:7-12). Maar opnieuw is de tekst niet abstract. Wanneer David vraagt ‘Waarheen zou ik gaan voor uw Geest, waarheen vlieden voor uw aangezicht?’ (139:7), is het nogal duidelijk dat er een deel van hem is dat aan God wil ontkomen. Dit is onmogelijk. Mocht David naar de hemelen vliegen of afdalen in het dodenrijk, mocht hij zo ver naar het westen of zo ver naar het oosten reizen als je je maar kon inbeelden, mocht hij zich verschuilen in de duisternis – niets zou hem voor Gods zoekende blik kunnen verbergen.
Tegen het einde van de psalm is het duidelijk dat David niet wil ontsnappen aan die God (vgl. Rom. 8:38-39). - God is de Schepper en voorzienige Heerser (139:13-18). Hier grijpt David niet terug naar de oorspronkelijke schepping, maar naar zijn eigen gevormd worden in de schoot van zijn moeder – een vorming die uiteindelijk niets anders is dan een werk van God, gezien de verbijsterende complexiteit. Ook verliest deze God de controle niet, eens het schepsel gemaakt is: ‘in uw boek waren zij alle opgeschreven, de dagen, die geformeerd zouden worden, toen nog geen daarvan bestond’ (139:16). In de Schrift doet deze waarheid niets af van de menselijke verantwoordelijkheid maar doet ze ons geloof toenemen. Misschien is het de uitgesproken grootheid van dergelijke kennis die David ertoe aanzet om de laatste twee verzen van dit gedeelte te schrijven: Gods gedachten kunnen niet geteld worden, want ze zijn talrijker dan de zandkorrels bij de zee – en dit is helemaal geen overdrijving.
- God is volkomen heilig (139:19-24). Davids antwoord aan boze mensen is niet louter een onderdeel van zijn trouw aan God (13:19-22). Wat het redt van zuivere wraakzuchtige eigengerechtigheid, is het feit dat David in het licht van Gods heiligheid niet minder vastbesloten is om gelijk welk kwaad in zijn eigen leven aan te pakken (139:23-24).
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.