door Jacob Vergouwe – Toen het boek uitkwam en ik de titel las, had ik me voorgenomen het boek niet te kopen noch te lezen. In een gesprek met enkele collega’s heb ik me echter laten overhalen het te lezen en een recensie erover te schrijven. Toen ik het boek in mijn handen kreeg en de subtitel las werd mijn nieuwsgierigheid geprikkeld. Ik ben met enthousiasme begonnen lezen.
Hausoul benadrukt hoofdstuk na hoofdstuk dat God grote aandacht heeft voor de dieren in relatie met de mens. Gods heilswerk betreft de mens, de gehele kosmos en daarom dan ook de dierenwereld. Het boek is daarmee een appèl aan de christen om dit brede perspectief te zien en los te komen van het (evangelisch) individualisme van het persoonlijk heil en het individualisme van de wereld om medeschepselen te “gebruiken” voor het eigenbelang. Op dit gebied is nog niet zoveel verschenen en betreedt hij met dit boek onontgonnen terrein.
Vanuit de beschrijving van de schepping in de eerste hoofdstukken van Genesis (nog niet zo bekend in de Nederlandse literatuur!) via de ongehoorzaamheid van de mens aan Gods gebod en de gevolgen daarvan voor de verdere geschiedenis van de mens spreekt Hausoul over de voltooiing van de nieuwe hemel en aarde en de plaats van dieren daarin. De eerste hoofdstukken konden me boeien, omdat Hausoul me steeds meenam met opmerkelijke statements aan de hand van de Bijbeltekst. De laatste hoofdstukken (10-13) heb ik met veel interesse gelezen.
De behandeling van Jesaja 65 in hoofdstuk 12 is cruciaal voor zijn thema. Ik vond het weldadig dat Hausoul kiest voor overeenkomst, in elkaars verlengde van het toekomstig vrederijk en de nieuwe hemel en aarde. De aankondiging van ‘de nieuwe hemel en nieuwe aarde’ – zo betoogt hij – moet opgevat worden meer als een proces van de herschepping dan de uiteindelijke voltooiing. Het vrederijk is de vervulling van de beloften verbonden met het Davidisch koningshuis en Jeruzalem, met alle weldadige zegeningen voor mens en dier van deze schepping én tegelijkertijd een voorsmaak van wat de voltooiing van de nieuwe schepping zal zijn. Hij zegt op blz. 191: “Als we Jesaja 65 procesmatig opvatten en profetie zien als een zwakke weerspiegeling van waar God in de eeuwigheid naartoe wil werken, is er ook hoop voor de dieren. […]Het is echter cruciaal te erkennen hoe aards het hele visioen in Jesaja 65 is, hoe materieel en tastbaar”. Ik ben het eens met de idee Jesaja 65 als heel materieel en tastbaar gezien dient te worden, maar om alleen op een visie zonder bredere ondersteuning de conclusie te verbinden m.b.t. de dieren in de nieuwe schepping gaat me te snel. Hier dient m.i. nog meer onderzoek plaats te vinden naar onderbouwing vanuit de Schrift.
Ik ben blij het boek gelezen te hebben en uitgedaagd te zijn verder na te denken wat de draagwijdte is, juist m.b.t.de dieren, van het wegdragen van de zonde uit de gehele kosmos door het Lam (Jh1:29), het zuchten van, verwachten en reikhalzend uitzien van de schepping naar de openbaring van de zonen Gods (Rm8:19-22). Van harte ter lezing en bestudering aanbevolen. Of de vragen op de achterflap beantwoord worden, laat ik graag aan de lezer over.
Raymond R. Hausoul, Gods toekomst voor de dieren,(KokBoekencentrum, 2019, 238 blz.)