indekerk

Genesis 32 – Misschien wel mank, maar krachtiger dan ooit tevoren

Genesis 32, Markus 3, Esther 8, Romeinen 3

Wat een gedaanteverwisseling heeft Jakob ondergaan (Gen. 32)! Oppervlakkig gezien is er natuurlijk niet zoveel veranderd. Hij vertrok uit Berseba naar Paddan-Aram omdat hij vreesde voor zijn leven. Zijn broer Esau had – zoals hij het zag – genoeg redenen om hem te doden. Nu keert Jakob terug naar huis en Jakob is nog altijd doodsbenauwd voor zijn broer. Niet minder oppervlakkig bekeken zou iemand kunnen aanvoeren dat er veel is veranderd: Jakob ontvluchtte de tenten van zijn ouders als een alleenstaande man, bijna zonder bezittingen, terwijl hij hier terugkeert als rijke, getrouwde man met veel kinderen.

Maar de diepste verschillen tussen de twee reizen blijken uit Jakobs veranderde houding tegenover God. Op de heenreis neemt Jakob geen initiatief in zaken met betrekking tot God. Hij gaat eenvoudigweg slapen (Gen. 28). Het is goed die tussenkomt met een opmerkelijke droom van een ladder die tot aan de hemel reikt. Wanneer Jakob wakker wordt, erkent hij dat wat hij heeft meegemaakt een soort bezoek van God was (28:16-17). Maar hij beantwoordt die met een soort ruilhandel tegenover God: als God hem veiligheid, bescherming, voorspoeden uiteindelijk een gelukkige terugkeer naar huis wil schenken, dan zal Jakob van zijn kant God erkennen en hem een tiende offeren.

Nu is het toch wel anders. Ja, God neemt opnieuw het initiatief: Jakob ontmoet engelen Gods (32:1-2). Jakob besluit voorzichtig te handelen. Hij stuurt enkele van zijn mensen vooruit om Esau aan te kondigen dat zijn broer terugkeert. Dit is de aanzet voor een vernietigend bericht: Esau komt hem begroeten, maar met vierhonderd man.

Aan de ene kantzet Jakob een zorgvuldig georkestreerd plan in werking: op elkaar volgende golven van geschenken voor zijn broer worden voorop gezonden, en elk van de boodschappers wordt zorgvuldig geïnstrueerd om Esau bijzonder hoffelijk en respectvol aan te spreken. Aan de andere kant geeft Jakob toe dat hij de zaak nu niet meer zelf in handen heeft. De ruilhandel is voorbij. ‘Zeer bevreesd’ en ‘bang te moede’ (32:7) onderneemt hij actie en bidt dan, smekend om hulp. Hij herinnert God aan zijn verbondsbeloften, hij voert zijn eigen onwaardigheid aan, hij erkent hoeveel onverdiende zegeningen hij gekregen heeft, hij belijdt hoe verschrikt hij wel is (32:9-12). En dan, tijdens de donkerste uren, worstelt hij met die vreemde verschijning van God zelf (32:22-30).

Zowat twintig jaren gingen voorbij sinds Jakobs heenreis. Sommige mensen leren niets in twintig jaren. Jakob heeft nederigheid geleerd, vasthoudendheid, godsvrucht, vertrouwen op Gods verbondsbeloften en hoe hij moet bidden. Geen ervan betekent dat hij zo door schrik overmand is dat hij niets doet behalve zich terugtrekken in gebed. Het betekent eerder dat hij doet wat hij kan, terwijl hij voluit gelooft dat de redding van de Here moet komen.

Tegen dat de zon opkomt, stapt hij met een manke heup, maar hier gaat een sterkere en betere man.

[hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn