Genesis 24, Mattheüs 23, Nehemia 13, Handelingen 23
De taal in Mattheüs 23 is ronduit schokkend. Jezus spreekt herhaaldelijk zijn ‘wee’ uit over de farizeeën en schriftgeleerden, terwijl hij hen ‘huichelaars’ noemt, ‘blinde leidslieden’ en ‘blinde dwazen’. Hij vergelijkt hen met ‘gewitte graven’ die ‘van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en allerlei onreinheid’. Ze zijn ‘kinderen van de hel’ en ‘adderengebroed’. Wat is het dat bij Jezus dergelijke verregaande taal oproept?
Er zijn drie belangrijke karakteristieken in deze mensen die Jezus’ toorn opwekken.
De eerste is het feit dat ze het zicht kwijt zijn wat betreft de openbaring van God. Dit doet hen focussen op minder belangrijke punten, terwijl de belangrijke punten opgeofferd worden. Ze zijn altijd overdreven precies over tienden geven, leggen zelfs tienden opzij van de kruiden die in de tuin groeien, terwijl ze in zekere zin onbekommerd blijven over de uiterst belangrijke onderwerpen als ‘het oordeel en de barmhartigheid en de trouw’ (23:23). Jezus maakt goed duidelijk dat hij de relatiéf minder belangrijke onderwerpen niet opheft: zijn gesprekspartners mogen die niet verwaarlozen, want deze voorschriften waren tenslotte gegeven door God. Maar om op die punten te focussen op een manier die de gewichtige onderwerpen uitsluit, staat gelijk met de mug uitziften en de kameel doorzwelgen.
Net zo gaat het als je zorgvuldig regels opstelt over wanneer het belangrijk is om de waarheid te vertellen en wanneer en hoe je wegkomt met een leugen (23:16-22): dan ga je niet alleen voorbij aan het feit dat het spreken van de waarheid van fundamenteel belang is, maar ontken je daarmee tegelijk impliciet dat het hele universum aan God toebehoort en dat al onze beloften en eden voor Hem zijn.
De tweede karakteristiek is liefde voor de uiterlijke religieuze vormen met zeer weinig blijk van een veranderde natuur, een veranderd hart. Het is uitermate boos als je begroet wordt als een geleerde van de wet, geëerd wordt door de gemeenschap en gezien wordt als heilig en religieus, terwijl je vanbinnen roof, onmatigheid, bitterheid, rivaliteit en haat koestert (23:5-12, 25-32).
De derde vernietigende aanklacht betreft het feit dat deze leiders, omdat ze een belangrijke onderwijzende rol vervullen, hun vergif verder verspreiden en er anderen mee besmetten – zowel via hun leer als door hun voorbeeld. Niet alleen kunnen ze zelf het koninkrijk niet binnengaan, ze verhinderen ook effectief anderen er binnen te gaan (23:13-15).
Hoeveel evangelische leiders gebruiken het grootste deel van hun energie voor randzaken of bijkomstigheden, en veel te weinig voor de uiterst belangrijke onderwerpen als het oordeel en de barmhartigheid en de trouw – in onze gezinnen, in de kerken, op de werkvloer, in onze relaties en in ons land? Hoeveel van hen zijn er meer bekommerd over een reputatie van wijsheid en heiligheid dan om die kenmerken werkelijk te bezitten? Hoeveel van hen eindigen daarom op dat punt, dat ze door hun slechte voorbeeld en hun eigen afdrijven van het evangelie en zijn implicaties, uiteindelijk een vernietigende invloed uitoefenen op hun toehoorders?
Onze enige hoop rust op deze Jezus, die – ook al veroordeelt Hij de verschrikkelijke schuld zo fel – weent over de stad (Matt. 23:37-39; Lk. 19:41-44).
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.