indekerk

Genesis 20 – Geen hoop buiten God

Genesis 20, Mattheüs 19, Nehemia 9, Handelingen 19

Na Jezus’ gesprek met de rijke jongeling, zegt Hij zijn discipelen: ‘Ik verzeker jullie: slechts met grote moeite zal een rijke het koninkrijk van de hemel binnengaan. Ik zeg het jullie nog eens: het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan’  (Matt. 19:23-24). De discipelen, zo wordt ons gezegd, waren ‘hevig ontzet’. ‘Wie kan er dan nog gered worden?’, vroegen ze zich luidop af (19:25).

Hun vraag verraadt heel wat. Het is alsof de leerlingen dachten, dat als er iemand kon gered worden, het toch zeker dit soort nette, onkreukbare en duidelijk rijke jongeman moest zijn. Maar die had zich echter juist in zekere mate bedroefd van Jezus afgewend. Als zelfs hij niet kon gered worden, wie in de wereld zou dit dan wel kunnen? Misschien dachten ze ook dat zijn rijkdom bewees dat hij door God gezegend was, terwijl zijn uiterlijk onberispelijke karakter hun oordeel bevestigde.

Op die manier verraden ze hoe weinig ze van Jezus’ uitspraak verstonden. Zijn punt was dat rijkdom makkelijk tot een vervangende god wordt, een surrogaat-god. Het is buitengewoon moeilijk voor iemand die vasthangt aan rijkdom – en dan zeker als het rijkdom betreft die hij of zij zelf vergaarde en waar die persoon dus trots op is – om God te benaderen zoals een kind dit zou doen (19:13-15), en God dus eenvoudigweg om hulp te vragen en genade te ontvangen.

De discipelen kijken nu net op de verkeerde manier naar die dingen. Bezittingen zijn zegeningen, zo redeneren ze, en ze komen van God. Als een persoon van bezittingen geniet, dan moeten die zegeningen wel hun oorsprong vinden bij God. Dus zal een persoon met vele zegeningen grotere kans hebben om gered te worden dan anderen die minder zegeningen hebben om over op te scheppen.

Jezus gaat niet mee in het gekibbel. Als Hij op dit punt moest spreken over meer of minder kans voor iemand om gered te worden, dan zou Hij hun vraag als terecht bestempelen. En die is eigenlijk verkeerd gesteld. Het is gewoon niet de manier om naar deze kwestie te kijken. Neem de groep waarvan de leerlingen denken dat ze het dichtst bij het koninkrijk staan: moeten zij gered worden?  ‘Bij mensen is dit onmogelijk’, benadrukt Jezus (19:26). En dit betekent natuurlijk vanuit de visie van de leerlingen dat als zelfs de meest gefortuneerden niet kunnen binnengaan, niemand dat zal kunnen. Dat is juist het punt: ‘Bij mensen is dit onmogelijk’.

Maar deze onmogelijkheid kan omgekeerd worden, want we dienen een God die veel dingen doet die wij mensen onmogelijk kunnen doen. Wie zal dan gered worden? ‘Bij God is alles mogelijk’ (19:26). Dat is waar onze hoop ligt: bij een God die zijn naam schrijft op het hart van wie er het slechtst voorstaat, zowel rijken als armen. Buiten God die in genade ingrijpt is er geen hoop voor ons.

[hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn