indekerk

Exodus 30 – Wij zien! (of toch niet)

Exodus 30, Johannes 9, Spreuken 6, Galaten 5

Zoals de spijziging van de vijfduizend voorafgaat aan de uiteenzetting over het brood des levens, zo gaat Jezus’ genezing van de blindgeborene in Johannes 9 vooraf aan enkele kortere commentaren over de aard van geestelijke blindheid en geestelijk zien.

Sommige van de autoriteiten vonden het moeilijk te geloven dat het slachtoffer werkelijk blind geboren was. Als dit het geval zou zijn, en als Jezus hem werkelijk had genezen, dan zou dit iets zeggen over Jezus’ kracht dat ze liever niet wilden horen. Net zoals nu waren er ook toen talrijke ‘geloofsgenezers’ in het land, maar de meeste van hun werken waren niet erg indrukwekkend: de minst lichtgelovigen konden gemakkelijk de meeste bewijzen van hun succes weerleggen. Maar het zicht teruggeven aan een blindgeboren man – wel, daar was op dat moment nog niet eerder van gehoord in kringen van geloofsgenezing (9:32-33). Niet in staat om het onomwonden getuigenis van deze man te beantwoorden, zochten de autoriteiten hun toevlucht tot stereotypen en persoonlijke belediging (9:34).

Jezus zoekt hem opnieuw op, openbaart meer van zichzelf aan hem, nodigt hem uit te geloven en aanvaardt zijn aanbidding (9:35-38). Dan maakt Hij twee belangrijke opmerkingen:

  1. ‘Tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen, opdat wie niet zien, zien mogen, en wie zien, blind worden’ (9:39). Op een bepaalde manier is dit de zaken volledig omkeren, zoals bij de rijke man en Lazarus (Lukas 16:19-31),of de gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (Lukas 18:9-14) – een gebruikelijk thema in de evangeliën. Maar deze omkering vindt nu plaats in de sfeer van het zien. Zij die ‘zien’, met al hun principes van ingewikkeld onderscheid, zijn verblind door wat Jezus zegt en doet; zij die ‘blind’ zijn, de morele en geestelijke equivalenten van de man in het hoofdstuk die blindgeboren is, aan hen betoont Jezus wonderlijk mededogen, en geeft hen zelfs het zicht.
    Sommige Farizeeërs die Jezus’ commentaar hoorden en zichzelf beroemen over hun onderscheidingsvermogen, zijn geschokt. Het doet hen zelfs vragen of Jezus hen dan ook rangschikt onder de blinden. Dit is de aanleiding voor zijn tweede uitspraak.
  2. ‘Indien gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben; maar nu zegt gij: Wij zien; daarom blijft uw zonde’ (9:41). Natuurlijk had Jezus eenvoudig hun vraag met ‘Ja!’ kunnen beantwoorden. Maar dat zou de ernst van hun probleem niet aan het licht hebben gebracht. Door subtiel de beeldspraak te wijzigen, maakt Jezus zijn punt op een andere manier duidelijk. In plaats van te benadrukken dat zijn tegenstanders blind zijn, geeft Jezus aan dat ze zelf beweren dat ze zien – beter dan anderen, overigens. Maar dat is het probleem: zij die van zichzelf vertrouwen dat ze bekwaam zijn om te zien, vragen niet om te zien. Zo blijven ze (impliciet) blind, met de schuldige blindheid van zelfgenoegzame zelfvoldaanheid. Niemand is zo blind als zij die niet weten dat ze blind zijn.

[hr_shadow]

Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.

Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn