Exodus 3, Lukas 6, Job 20, 1 Korinthiërs 7
Twee elementen in Exodus 3 vragen onze aandacht.
Het eerste is de dramatische introductie van ‘de engel des Heren’ (3:2). Op zijn minst bij aanvang ziet Mozes geen ‘engel’. De tekst zegt letterlijk: ‘Daar verscheen hem de Engel des HEREN als een vuurvlam midden uit een braamstruik’ – maar dit kan niet betekenen dat een engelachtig wezen verscheen tussen de vlammen, te onderscheiden van de vlammen, want hetgeen de aandacht van Mozes trekt is de braamstruik zelf die, hoewel ze blijkbaar brandt, nooit verteerde.
De verschijning van ‘de engel des Heren’ was dus klaarblijkelijk in de wonderbaarlijke vlammen zelf. Het valt op dat wanneer de stem tot Mozes spreekt vanuit de brandende braamstruik, het niet de stem van de engel is, maar de stem van God: ‘riep God hem uit de braamstruik toe: Mozes, Mozes!’ (3:4). Het daaropvolgende gesprek is tussen God en Mozes, er is geen verdere vermelding van ‘de engel des Heren’.
Op het eerste gezicht is deze ‘engel des Heren’ een bepaalde manifestatie van God zelf. We zullen nog gelegenheid hebben om dieper in te gaan op oudtestamentische passages waar de engel des Heren verschijnt – soms in menselijke gedaante, soms zelfs niet expliciet een ‘engel’ genoemd (herinner je de ‘man’ die worstelt met Jakob in Gen. 32), altijd angstaanjagend ‘ander’, en telkens te identificeren met God zelf.
We mogen ons wel afvragen of, wanneer de tekst die we voor de aandacht hebben het zo weergeeft dat ‘God zei’, dit dan niet meer betekent dan dat God sprak doorheen een engelenboodschapper. Uiteindelijk, als de boodschapper de woorden van God spreekt, dan is het in zekere zin God zelf die spreekt. Maar de Bijbelse verschijningen van ‘de engel des Heren’ zijn niet zo makkelijk in een netjes afgebakende en simplistische verklaring te passen. Het is bijna alsof de Bijbelse auteurs willen aanduiden dat God zelf verscheen, terwijl die transcendente God toch onderscheiden wordt van gelijk welke loutere verschijning.
De engel des Heren blijft een enigmatische figuur die geïdentificeerd kan worden met God, maar van Hem onderscheiden moet worden – een vroege aankondiging als het ware, van het eeuwige Woord dat vlees werd, en tegelijk zowel Gods metgezel als God zelf (Joh. 1:1, 14).
Het tweede element is zelfs nog belangrijker, hoewel ik er slechts de kortste commentaar kan aan wijden. De naam van God (3:13-14) kan weergegeven worden als ‘IK BEN WIE IK BEN’, zoals ook de NBG doet, of ‘Ik zal zijn die Ik zal zijn’. In het Hebreeuws is de verkorte vorm ‘Ik ben’ op een bepaalde manier verbonden met YHWH, vaak uitgesproken als Yahweh (en meestal weergegeven als ‘HERE’, in hoofdletters; dezelfde letters staan voor Jehovah in het Nederlands). Deze naam suggereert minstens dat God algenoegzaam is, eeuwig, volledig zelfstandig en volkomen soeverein: God is wat Hij is, van niets en niemand afhankelijk.
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.