Deuteronomium 16, Psalm 103, Jesaja 43, Openbaring 13
Het is moeilijk je een liefelijker psalm voor te stellen dan Psalm 103. Toen onze kinderen opgroeiden, was de prijs die ze ‘betaalden’ om hun eerste met leder gebonden Bijbels te krijgen, het uit het hoofd leren van Psalm 103. Doorheen de eeuwen wendden talloze gelovigen zich tot deze zinnen en ontdekten ze dat hun geest werd verkwikt, hun toewijding tot lofprijzing en dankbaarheid werd hernieuwd, dat ze werden aangespoord tot gebed of dat er een op God gericht wereldbeeld werd hersteld.
Deze psalm kan makkelijk onze overdenkingen vullen voor de rest van de maand of voor de rest van het jaar. In plaats daarvan focussen we op drie kenmerken.
- De psalm wordt ingesloten door aansporingen tot lofprijzing. Aan het begin spoort David zichzelf aan, en door zijn voorbeeld ook zijn lezers: ‘Loof de HERE, mijn ziel, en al wat in mij is, zijn heilige naam’ (103:1). Impliciet erkent David dat het bedroevend makkelijk is om de uiterlijkheden van lofprijzing te behouden, zonder dat er iets aan het hart van Gods beelddragers ontspringt. Dit zal niet volstaan: ‘al wat in mij is, love zijn heilige naam’. Tegen het einde van de psalm is het kader voor het loven van een dergelijke God te klein, hoe eerlijk en gemeend ook je lof mag zijn, want uiteindelijk regeert Gods koninkrijk over alles (103:19): ‘Looft de HERE, gij zijn engelen, gij krachtige helden die zijn woord volvoert, luisterend naar de klank van zijn woord. Looft de HERE, al zijn heerscharen, gij zijn dienaren, die zijn wil volbrengt’(103:20-22). Nu is de lof van de psalmist één met de lof van de hemel, met de lof van de volledige geschapen orde.
- Wanneer David aanvangt om al ‘zijn weldaden’ op te noemen (103:2), begint hij met de vergeving van zonden (103:3). Hier is een man die verstaat wat van het grootste belang is. Als we alles hebben op Gods vergeving na, hebben we niets van waarde; als we Gods vergeving hebben, wordt ons ook al het andere van waarde beloofd (zie Rom. 8:32).
- David gaat snel verder van de zegeningen die hij ervaart als individuele gelovige naar de publieke gerechtigheid van de Heer (103:6), naar zijn genadige zelfopenbaring aan Mozes en de Israëlieten (103:7-18). Hier blijft hij het langst stilstaan, telkens in gedachten terugkerend naar de grootste zegeningen die de Here zijn volk schonk. Bovenal focust hij nogmaals op het zuivere voorrecht dat je zonden vergeven zijn, weggedaan en vergeten. Dit alles komt voort, zo merkt David, uit het karakter van God. Barmhartig en genadig is de HERE, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid (103:8). Hij rekent af met onze zonde – maar houdt vol ontferming altijd in gedachten welk zwak maaksel we wel zijn. We mogen dan tijdelijke schepselen zijn, ‘maar de goedertierenheid des HEREN is van eeuwigheid tot eeuwigheid over wie Hem vrezen’ (103:17).
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.