door Raymond R. Hausoul, co-auteur Jezus Geneest (2017) – De samenwerking van de Protestantse Kerk Nederland (PKN) en het Evangelisch Werkverband (EVW) uit zich o.a. in de publicatie van dit boek bij uitgeverij Meer. Op een systematische en toegankelijke wijze stelt Randy Clark zich in De opdracht om te genezen de vraag of wonderbare genezingen nog steeds gebeuren. Het antwoord daarop is een volmondig ‘ja’. In zijn uitwerking van dat ‘ja’ richt Clark zijn pijlen op de ongegronde scheiding die velen tussen de vroege tijd, waarin Jezus op aarde diende, en de tijd waarin wij vandaag leven aanbrengen (§1-6). Clark toont aan dat de gedachte dat genezing niet meer voor vandaag is niet tot de Bijbel is terug te leiden. Deze gedachte ontstaat veeleer vanuit de praktijk waarmee christenen in Amerika en Europa geconfronteerd voelen. Waar genezing uitblijft, wordt dan verondersteld dat genezing niet meer Gods wil is. Op soortgelijke manier zouden we dan ook kunnen stellen dat waar bekering uitblijft het niet meer Gods wil is dat mensen zich bekeren.
Clark verzet zich uitvoerig tegen de vrijzinnigheid en bedelingenleer, die beiden stellen dat genezing niet meer voor vandaag is. Hij vergeet in zijn pleidooi echter wel onderscheid te maken tussen de verschillende takken binnen de bedelingenleer. Zo richt hij zich alleen tot de radicale variant, die in het Nederlands graag wordt aanduidt als ‘streeptheologie’. Aanhangers van deze streeptheologie vinden we al voordat de bedelingenleer, waarop Clark doelt, ontstaat. Zo was Johannes Calvijn al van de streeptheologie overtuigd, twee eeuwen voordat de bedelingenleer ontstond.
Terwijl de vrijzinnigheid kritische vragen stelt bij wonderen en genezingen in OT, NT en de kerkgeschiedenis, stelt de streeptheologie die vragen alleen aan de latere kerkgeschiedenis. Het getuigenis van OT en NT blijft bij hen bewaard. God genas zieken door de profeten, door Jezus en door zijn apostelen, maar na hun dood is deze dienst beëindigd. Clark probeert het tegendeel van die stelling te bewijzen door vooral de verschillende historische ontwikkelingen rondom genezing te benoemen (§9-15).
De relatie tussen ziekte, genezing en Gods welwillende soevereiniteit is een ander aspect waarop Clark uitvoerig ingaat (§7-8). Hij baseert dit op verschillende praktijkvoorbeelden die hij zelf meemaakte (zie bijv. p.114-116). In zijn uitwerking ontbreekt echter de onderbouwing vanuit de Bijbelse voorbeelden, zoals hij dat doet in §3-6. Is het mogelijk Gods soevereine wil om wel of niet te genezen in relatie te brengen met de getuigenissen van Jezus en zijn apostelen?
Wie de evangeliën leest, ziet dat Jezus de zieken continu geneest, zonder dat Hij dit met Gods openbaring of soevereiniteit in relatie brengt. God lijkt bijvoorbeeld geen keuzes te maken om zieken niet te genezen of bezetenen niet te bevrijden. Uit het getuigenis van Jezus komt tot uiting dat God altijd herstel wil, behalve daar waar ernstige zonden in het geding zijn (bijv. Zacharias, Ananias, Saffira, Izebel).
Die observatie in de evangeliën zorgt dat Clark zich in deze reflecties sterk door de eigen ervaringen laat leiden. Hoewel hij nieuwe wegen bewandelt door te wijzen op het theologische verzoeningsmodel van ‘Christus Triomfator’ (Gustav Aulen), blijft zijn reflectie op Gods soevereiniteit in de keuze om niet te genezen traditioneel getint. Het is ook niet gemakkelijk om daaraan te ontkomen. We leven nu eenmaal in een tijd waarin de meesten van ons niet elke dag genezingen meemaken. Genezingen blijven een zeldzaamheid voor ons en dat zorgt voor de nodige reserves in het één op één kopiëren van Jezus’ dienst op aarde voor vandaag. De theoloog kan dan wel zijn Bijbelse voorbeelden bovenhalen, maar de ervaringen van het hart doen er ook toe.
Randy Clark, De opdracht om te genezen, (Uitgeverij Meer, 2017, 256 blz.)