1 Samuël 23, 1 Korinthiërs 4, Ezechiël 2, Psalm 38
Paulus heeft de Korinthiërs in 1 Korinthiërs 3 verteld hoe ze dienstknechten van Christus niet mogen zien. Ze mogen geen enkele specifieke dienstknecht van Christus als een groepsgoeroe beschouwen, want dat zou impliceren dat andere dienstknechten minderwaardig zijn. Wanneer elke groep binnen de gemeente haar eigen christelijke goeroe heeft, brengt dit twee kwaden met zich: onnodige verdeeldheid binnen de gemeente, en een bedilzieke verwaandheid die oordeel uitspreekt over wie er waard is om een goeroe te zijn en wie niet. Paulus benadrukt dat alles wat God voor de kerk heeft in een Paulus of een Apollos of een Kefas rechtmatig toekomt aan de hele gemeente (3:21-22).
Bij het begin van 1 Korinthiërs 4 gaat Paulus verder met de Korinthiërs te vertellen hoe ze dienstknechten van Christus dan wel moeten zien: ‘als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen Gods is toevertrouwd’ (4:1). Het woord dat wordt weergegeven als ‘geheimenissen’ (of ‘geheimen’ in NBV) betekent niet ‘mysterieuze dingen’ of ‘dingen die alleen de elite van de uitverkorenen kan leren’. Het woord wordt vaak weergegeven als ‘mysteries’ in onze oudere vertalingen. In het Nieuwe Testament verwijst het meest naar iets dat God in het verleden in een bepaalde mate omsluierd hield, verborgen, of geheim, maar nu overvloedig duidelijk maakt in Christus Jezus.
Kort gezegd, deze ‘dienstknechten van Christus’ werd het evangelie toevertrouwd – alles wat God duidelijk gemaakt heeft in de komst van Jezus Christus.
Zij die dit vertrouwen kregen moeten hun trouw bewijzen tegenover degenen aan wie zij verantwoording afleggen (4:2). Om die reden weet Paulus dat het van weinig belang is hoe de Korinthiërs hem zien; en hoe hij zichzelf ziet speelt ook al geen grote rol (4:3). Paulus weet dat het belangrijk is om een rein geweten te bewaren voor de Heer. Maar het is mogelijk om een rein geweten te hebben en toch aan veel dingen schuldig te zijn, omdat het geweten geen perfect instrument is. Het geweten kan verkeerd geïnformeerd zijn of verhard. De enige persoon wiens oordeel absoluut correct is, en van ultiem belang, is de Heer zelf (4:4).
Hieruit volgt dat de Korinthiërs zichzelf niet mogen aanstellen als rechters over alle ‘dienstknechten van Christus’ die Christus stuurt. Wanneer de Heer terugkomt, zal de finale afrekening duidelijk worden. Op dit punt zegt Paulus: ‘En dan zal God het zijn die ieder de lof geeft die hem toekomt’ (4:5 NBV) – een wonderlijke gedachte, want het lijkt erop dat de uiteindelijke Rechter meer bemoedigend en positief zal blijken dan vele menselijke rechters.
Er blijft ruimte in de gemeente voor onderscheidingsvermogen en oordeel: zie de overdenking van morgen! Maar er zijn altijd hordes critici die ‘gaan boven hetgeen geschreven staat’ (4:6) met wettische tests op het vlak van hun eigen chagrijnige afsplitsing, waarbij ze zichzelf verbinden aan hun goeroes en de rest verachten. Ze denken vaak dat ze profetisch zijn, waarbij hun aanspraken dicht komen bij het zich toe eigenen van Gods plaats.
[hr_shadow]
Taken from ‘For the Love of God’ by (D.A. Carson), © 1998. Overgenomen met toestemming van Crossway, a publishing ministry of Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org.
Alle rechten op de Nederlandse vertaling behoren toe aan Jan Leplae (http://god-en-gebed.blogspot.com). Niets uit deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vertaler.