Een kerk waarin jongeren geloven
In Kerk voor een nieuwe generatie neemt van der Heijden (docent jeugdwerk Christelijke Hogeschool Ede) de lezer mee in haar zoektocht naar een kerk die jongeren aanspreekt, inspireert en motiveert om er deel van uit te maken. Dit doet ze niet door zomaar een ideaalplaatje van kerkelijk jeugdwerk uiteen te zetten, maar juist door verschillende aspecten die invloed hebben op de geloofsontwikkeling van jongeren te belichten. De basis van de zoektocht van de auteur is enerzijds de generatie anno nu (“de verloren generatie” of “generatie Einstein”) en anderzijds de verschillende types kerk, waarbij kerk 1.0 staat voor meer traditionele kerken, kerk 3.0 de postmoderne kerk is, en kerk 2.0 daar tussenin zit.
Een kerk waarin de lezer gelooft
Van der Heijden behandelt achtereenvolgend de geloofsontwikkeling, theologie die jongeren moet inspireren, de thuissituatie, de kerk als geheel, en tot slot specifiek het jeugdwerk. Dit wordt ondersteund door enerzijds luchtige illustraties van Wim Nuninga en commentaar van mensen met verschillende ervaringen in het jeugdwerk in de kantlijn. Deze veelzijdige aanpak maakte het interessant en ook begrijpelijker. De auteur vraagt zich af waar de cruciale keerpunten liggen bij jongeren om af te haken van de kerk – een vraag die niet eenvoudig te beantwoorden is. Dit proces begint al van kinds af aan, en naast de jeugdwerker hebben ouders en de kerk als geheel hier ook een belangrijk aandeel in. Oplossingen liggen dan ook niet voor het oprapen, maar door tenminste deze keerpunten te herkennen en enkele (zowel succesvolle als minder succesvolle) voorbeelden uit de praktijk te benoemen maakt dat het boek zowel kritisch en realistisch, als optimistisch en hoopvol staat tegenover de toekomst van de kerk.
Een kerk die bij de tijd past
Toch zijn er een paar zaken in het boek die vraagtekens opwekken. Ten eerste is dat de presentatie van de verschillende types kerk (1.0, 2.0, en 3.0). De verdeling lijkt correct: Er zijn inderdaad traditionele kerken (1.0), meer “moderne” kerken (2.0), en initiatieven tot alternatieve, postmoderne kerkvormen (3.0). Naarmate het boek vordert wordt de voorkeur van de auteur vrij snel duidelijk: de “postmoderne” kerk – wat dat ook moge wezen – heeft de toekomst. Inderdaad sluit de eenzijdige wijze waarop kennisoverdracht meestal plaatsvindt in traditionele kerken niet meer aan bij hoe kinderen en jongeren elders informatie tot zich nemen en krijgen. Tegelijkertijd vraag ik me af of het echt zo erg is dat een kerkelijke gemeenschap een duidelijke subcultuur is in een samenleving weinig houvast voorhanden is. De houdbaarheid van christelijke groepen die hippe thema’s als ecologie en social justice bespreken in alternatieve theehuisjes lijkt me beperkt (net als de gelikte 2.0 kerken die voor ieder wat wils aanbiedt overigens), maar een beter alternatief blijf ik de auteur dan ook direct verschuldigd.
Een God waarin jongeren geloven
Ten tweede is dat de uiteenzetting van wat volgens de auteur “inspirerende theologie” zou moeten zijn: Een Koninkrijk waar je bij wilt horen (Hoofdstuk 2). Van der Heijden laat zien wat ze in haar eigen zoektocht heeft ontdekt, namelijk welke visies jongeren zouden aanspreken en relevant voor hen zijn. Dit klinkt heel hoopvol, maar wat volgt is een oppervlakkige uiteenzetting van doctrines waarmee ze eerder in de herhaling valt dan dat deze vernieuwen of inspireren. Ik vraag me dan ook sterk af welke jongeren daadwerkelijk door zo’n boodschap getrokken worden. Dit legt direct wat mij betreft de theologische verarming (bij mensen die al deel uitmaken van een kerk en dus de verkondigers van het evangelie zouden moeten zijn) die de laatste decennia – zonder dat daar serieuze vraagtekens bij gezet worden – verspreid binnen de christelijke gemeenschap pijnlijk bloot. Mijns inziens was van der Heijden bij haar leest gebleven wanneer ze het volgende als basis voor dit hoofdstuk gebruikt had:
“We zien dat jongeren gaan openstaan voor het evangelie wanneer ze worden opgenomen in een liefdevolle gemeenschap van christenen en wanneer ze zien dat christenen werkelijk verschil maken in de wereld(…).” p. 71-72.
Hiermee vermijdt ze het gedwongen neerpennen van een “inspirerende theologie” en benadrukt ze de verantwoordelijkheid die wij allemaal hebben naar onze eigen theologische kennis en naar de mensen om ons heen. Het is een confronterende maar waarachtige boodschap die iedere christen terug op het matje roept en vraagt wat hij of zij nou daadwerkelijk toevoegt aan de wereld.
Conclusie
Los van deze opmerkingen heeft van der Heijden een evenwichtig boek geschreven dat voor zowel jeugdwerkers als andere christenen tot hulp en inspiratie kan zijn, waarbij ze zichzelf de nodige nuance niet bespaard. Het zit theoretisch goed in elkaar en is zeer leesbaar. De voorbeelden uit en handvatten voor de praktijk zorgen bovendien dat de inhoud niet bij een abstract idee blijft, maar daadwerkelijk toepasbaar wordt in verschillende kerkelijke situaties. Het valt dan ook juist mensen, die weinig met jeugdwerk van doen hebben, aan te raden dit werk ter hand te nemen en opnieuw passie te vinden voor de jeugd.
Sabine van der Heijden, Kerk voor een nieuwe generatie (Medema, 2012).